LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

J.V. Neylen – En niet bij machte

9 nov, 2020

Een stormachtige getuigenis

door Paul Roelofsen




De omslag van dit debuut oogt niet als een debuut. Eerder belooft het een bundel van een gearriveerd dichter; het voorplat is stemmig en de dichter wordt niet bij de voornaam genoemd wat zelden voorkomt bij eerstelingen. Op het achterplat geen gegalm maar een korte aanbeveling en een summiere opsomming van eerdere publicaties van Neylen in o.a. De Revisor en Hollands Maandblad. Maar bij het lezen van de eerste gedichten blijft van de genoemde stemmigheid weinig over. De dichter gaat in het eerste hoofdstuk ‘Grondmens’ meteen vol op het orgel met titelloze gedichten waarin zinnen vol ‘Sturm und Drang’ worden geventileerd en waarin zij zich fel afzet tegen conventies en taboes. De eerste twee strofen op blz. 14:

Nee, ik geloof jullie sprookjes niet: het hier heeft geen vleugels.
Angsthoeven kloppen in mijn keel, mijn galopperend hoofd
is met de dag alreeds vertrokken. Begrijp dan, ik wil geen muren

en geen mensen om mij heen, maar een strekken tot ik niet verder kan –
ongebonden wil ik zijn, noem het kil, en vrij als lucht.
Als ik daar tegenin moet gaan: mijn benen in zigzag moet dwingen

(…)

Een ongeremde vrijheidsdrang, het breken met het verleden en de groei naar een eigen identiteit. En vreemd genoeg daarmee contrasterend het gebruik van het archaïsche ‘alreeds’ en het verzelfstandigen van het werkwoord ‘strekken’. (Dit langzamerhand belegen stijlbloempje vinden we meermalen terug; ‘ een stromen’ (blz.20), ‘een wachten’(blz.35, 2x achter elkaar), ‘een vallen’(blz.70)).

De kloeke bundel is opgedeeld in drie hoofdstukken; na ‘Grondmens’ volgen nog ‘Geometrie’ en ‘Barok’.
In ‘Geometrie’ doet de ik-figuur enige afstand van zichzelf hetgeen de kwaliteit van de gedichten ten goede komt. Naast beheerste regels is er ook meer samenhang. Uit de onderafdeling ‘Nacht’:

Mijn huis heeft zich bijna van het daglicht ontdaan. De nachtmond
hangt al in afstand te stralen. Een laatste voet schopt de bladeren –
naar de herfstwandelingen van voorheen, naar de bomen met al hun vonken.

———–En hier staat nog wel een vaas met bloemen
———–maar geen herfst komt hen bezoeken.

Mijn huis heeft zich bijna van het daglicht ontdaan. De nachtmond
hangt zonder doel. Moederlijk legt zij haar hand over klapperende tanden.
Ze troost zonder geweten. Wie niet meer naar haar opkijkt weet:
haar gloedvolle stilstand is waar. En niet

———–het onvoorwaardelijk, geen eerste hooischuurkus,
———–niet de hand, geen ene hand meer en geen vangnet
———–voor kristallen tranen meer. En niet de kano van weleer
———–en het gaan en gaan, nooit de terugkeer.

Mijn huis heeft zich bijna van het daglicht ontdaan. Bijna
want eenmaal in mijn bed gelegen hoor ik het verlangen op de gang
haast onmerkbaar sluipen op de tenen.

Mooi is de ‘gloedvolle stilstand’ van de troostende ‘nachtmond’ (voor ‘maan’), iets extra’s krijgt het gedicht door de plaats bepalende ‘eerste hooischuurkus’ die nooit meer terugkeert en de herhaling van de eerste zin van de eerste strofe in de derde en vijfde geeft het gedicht de balans die het nodig heeft.

Het slotgedicht van deze reeks bestaat uit een cyclus waarin de gevoelens van ik-figuur omtrent de dementie en het sterfproces van een geliefde (haar moeder?) realistisch worden weergegeven. Uit I: ‘Zij werd met een kraan uit haar slaap getild / en zo de dagen in gereden. Zij sprak, / angstig als zij was, van een gesticht. Zij was niet gek (…)’. Uit II: ‘(…) Dan schiet haar arm in de lucht: blauw geaderd / en stijf als marmer. Ik pak haar koude, stenen vingers. / Uit haar ogen vallen drukletters, zonder zin. // Zij kijkt niet weg, is nog niet gek – weet goed / dat ik niet vasthou, maar geef.’ Uit IV: ‘(…) En ik zeg tegen de babyzachte gangen dat ik heus geen redden hoef. / De knoop komt los. Ik hoor het stappen van de dokter, / zijn vervloekte geometrie. Trek mijn mond weer toe.’.

Het derde hoofdstuk ‘Barok’ is onderverdeeld in de reeksen ‘Harnas en kegelrok’ en ‘Marionet’. Bij de gedichten in ‘Harnas en kegelrok’ heb ik nogal wat kanttekeningen geplaatst; navelstaarderig bijvoorbeeld vind ik de eerste strofe op blz. 64: ‘Ik stift een mond. In het karmijn zoek ik een identiteit, / dit wordt pas echt als ik doe alsof, me ophang / aan een verzonnen wereld – het verhaal zegt / dat ik eenduidig ben. En ik begrijp’. Krom en gezocht, maar soms toch boeiend vind ik teksten als op blz. 67: ‘Ik vraag tot wat het leidt, / komkommerlicht? En langzaam // als vallen zonder grond, valt / mijn vraag terug in mijn keel, valt / mijn denken in een hand, een bevel, valt / tot het onvindbaar in tl-wit ligt, / tot de sneeuwval in mijn hoofd.’

In ‘Marionet’ wat aardsere kost waarin het vlees een rol speelt. De zwangerschap (of een kwaal?) komt aan bod (blz.78): ‘Wat is het dat in mij weegt, / zich door mijn armen en benen drukt, zwaar als lucht. // Dokter, kijk dan, hoe lam ik hang / als een Raggedy Ann. Wat zit daar, (…) Ik loop in lege benen, dokter, / kan ik het raken? Hij zegt nee, // je zal het weerloos / in je dragen.’

Het openingsgedicht ‘O’ (van oog) en het slotgedicht dat aan de oneindigheid is gewijd omsluiten de bundel. Het gedicht ‘O’ is mij te cryptisch, maar in het ook nogal obscure slotgedicht staan indrukwekkende zinnen en die vatten de bundel goed samen. Enkele strofen eruit:

Begin. En kijk niet met dit dreigend oog dat in je ligt.

Kijk niet naar wat het ziet: de zwarte hond.
Als hij blaft valt het donker uit zijn mond,
het rood in zijn ogen als hij gromt – laat het niet
stekelen als een roos in je hoofd.

(….)

En niet bij machte, en niet in staat
met rechte rug je kromme tijd te belopen. En je draagt,
draagt alsmaar tegen het zinloze in: de poppen
in je borst, ontelbaar ben je. En je draagt
je kostuums te nauw of te los op snit, je vaas van een keel
vol woorden, ongezegd ben je. En niet in staat

een boek te lezen, te rusten buiten ogen om,
te spreken met eigen tong, de holte te dragen
die je bent, de kelk van je keel – opslagplaats voor het net-niet.

(…)

In het oog ligt geen pret besloten, want het oog weet,
het oog ziet, het oog zwijgt. Je manier van lachen
heb je van hen afgekeken – doe nu maar mee
of niet. Word voor mijn part de nacht

maar begin. En kijk niet met dit oog dat weigert te bestaan.

____

J.V. Neylen (2020). En niet bij machte. Atlas Contact, 88 blz. € 18,99. ISBN 9789025457877

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...