LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Wiel Kusters – Zonder palet

6 nov, 2020

‘De wereld kan je missen, jij haar niet.’

door Hans Puper




Wiel Kusters heeft Zonder palet alfabetisch geordend. Hij heeft dat, in navolging van Pierre Kemp, wel meer gedaan, zoals in de selectie op de CD die bijgeleverd werd bij Leesjongen, zijn verzamelde gedichten. Nu heeft hij ‘een ABC-boekje voor volwassenen’ onder handen. Over die ordening zei hij in een Facebookbericht van 10 oktober:

“Ik ben gefascineerd door woorden, door hun betekenismogelijkheden en klanken (een onscheidbaar geheel), maar ook door hun letters.
Letters vertegenwoordigen voor mij het abstract-universele van een taal, van alle talen. Juist daarom ben ik geboeid door de dichterlijke mogelijkheid afzonderlijke letters tot ‘woorden’ te maken, ze tot ‘woordbeelden’ te verrijken.
Als je daarin geïnteresseerd bent, heb je vanzelf ook een grote belangstelling voor alfabetboekjes, zoals het voor Nederland klassieke ‘A is een aapje’ van Rie Cramer.”

Maar er is meer. De volgorde van de gedichten komt op het eerste gezicht willekeurig over, juist doordat de titels op alfabet zijn geordend in plaats van op thema of iets dergelijks. Ze gaan over dromen, het verleden, dialogen van de ik met zichzelf, kleinkinderen, de omgang met de dood, over het dichten zelf – de opsomming is niet volledig. Maar juist die willekeur is functioneel: het leven verloopt niet rechtstreeks van geboorte naar dood, je hoofd houdt zich niet aan tijd en ruimte. Herinneringen, associaties, plaatsen, het denken over de dood: ze lopen voortdurend door elkaar en het is aan niemand anders dan aan jou om daar betekenis aan te geven. In ‘Emblema’ (p.39) lezen we: ‘De wereld kan je missen, jij haar niet.’ Dat sluit aan bij het motto van de bundel, een citaat uit de roman Pnin van Nabokov: ‘It was the world that was absent-minded and it was Pnin whose business it was to set it straight’. Dat doe je met poëzie, maar nooit definitief. Dichten is zoeken, de resultaten zijn voorlopig, ook omdat het gedicht zelfstandig haar weg gaat, ten dele in ieder geval. Bovendien kent de dichter zijn rol niet in het geheel. De eerste twee strofen van het sonnet ‘Fototroop’ (p. 46):

Ik weet nog niets van het gedicht dat lang-
zaam zich bewust begint te worden van
de woorden waar ik het misschien in vang,
wanneer mijn geest het licht vergeten kan.

Het wil omhoog omdat ik het daar zoek,
als ik me niet vergis. Wie ben ik zelf?
Paletmes, kwasten, verf, ben ik het doek?
God zonk in alles waar ik niet naar delf.

De dichter blijft bovendien niet dezelfde. Een voorbeeld (je ziet het meer in de bundel) is het eerste gedicht, ‘Aan… onbekend’ (p.7). Mooi in dit verband is het enjambement ‘ben / geweest’ in de eerste strofe:

Zolang je mij alleen in stilte leest,
schenk jij je adem niet aan wie ik ben
geweest, zodat alleen mijn schrift geneest
van het stomme duister waar ik niet aan wen.

Hier wordt de lezer toegesproken. De tweede persoon enkelvoud komt regelmatig voor in de bundel, op verschillende manieren: naast de lezer een verhuld ik, een jij die een tweede ik is, of een toegesproken persoon, zoals de vader van de dichter en Gerrit Kouwenaar. Het is niet altijd duidelijk wie er wordt toegesproken, wat de gedichten ofwel nog meerduidiger maakt dan ze vaak al zijn, ofwel – voor mij tenminste – raadselachtig. Ik weet dan niet wat ik er precies mee aan moet, wat niet betekent dat ik ze onaantrekkelijk vind. In ‘Verstoord sonnet’ (p. 125) is dat bijvoorbeeld het geval.

Verstoord sonnet

‘Je suis Autrefois’
Baudelaire

Er lagen eens twee appels in een schaal,
ze lagen er zo glansrijk in hun schil.
De schaal ontbrak, het is een raar verhaal,
maar ik zag ze samen, dat is het verschil.

Misschien weet jij wat ik hier zeggen wil.
Buiten de woorden is het heel erg koud,
zelfs in mijn zinnen ligt het leven stil.

Nooit was je mij zo vreemd en zo vertrouwd,
dat je er ook kunt zijn als ik je mis,
of beter, me voor jou verborgen houd.
Ik weet niet wie de een, de ander is.

Het kan goed zijn dat ik me hier herhaal,
je in mij vergis en daarvan vergewis,
jij moet mij zijn. Maar, lieve, in wiens taal?

‘Verstoord sonnet’: wat betekent dat? Heeft iemand of iets – de dichter, de taal – het gestoord, waardoor het niet kon doen wat het wilde doen? Of moeten we verstoord hier lezen als geërgerd, een ergernis die voortkomt uit onmacht? Het laatste zinnetje zou daarop kunnen duiden: ‘Maar, lieve, in wiens taal?’
Het motto ‘Je suis Autrefois’, door Peter Verstegen vertaald als ‘Ik ben het Verleden’, is een zinnetje uit het gedicht “L’Horloge”, “Het uurwerk”. Gaat het hier uitsluitend om een motto, of verwijst Kusters sonnet naar het gedicht in zijn geheel? Misschien speelt het op de achtergrond mee; ‘Het uurwerk’ gaat over de tijd die vliegt, iets wat je nooit mag vergeten, je moet beseffen dat de dood onherroepelijk zal komen. Probeert de ik het tijdverloop ongedaan te maken om het verleden te doen herleven, in woorden, omdat het anders zo koud is? En wie is die ‘jij’? Ik denk in de eerste plaats aan een jonger ik, dat zie je vaker in de bundel. Maar dat ‘lieve’ maakt me weer aan het twijfelen. En die eerste strofe: wordt daarin het verschil in realiteit en de broodnodige verbeelding beschreven? Vragen, vragen, vragen. Maar juist daardoor is het een gedicht waar je steeds naar terugkeert.

De bundel bestaat voor het merendeel uit sonnetten. Een enkele keer zijn ze niet direct als zodanig herkenbaar vanwege de ongebruikelijke plaats van witregels, die soms zelfs in hun geheel ontbreken – iets wat overigens niet ongebruikelijk is, maar je ziet dat niet vaak meer. Noem het deconditionering van de lezer; je leest er in ieder geval nog aandachtiger door.

Kusters is technisch zeer vaardig – uiteraard zou ik zeggen, hij is een heel goed dichter. Het is mooi dat hij de schijn wekt met die techniek losjes om te gaan vanwege het parlando-karakter van veel gedichten, maar vergis je niet: zijn gedichten zijn juist dankzij die techniek zeer welluidend. Ik moest daarom denken aan een zeventiende-eeuwse benaming voor het sonnet: het klinck-dicht.

Ik moest lachen om ‘Examentijd’ (p.41), waarin de kandidaat voor zijn opstel een keuze moet maken uit tien opdrachten. ‘Het motto dat ik kies, komt van een plaat: / ‘Ik heb geen zin (“Hij heeft geen zin”) om op te staan.’ Ik heb jarenlang niet meer aan dat nummer van de Amsterdamse popartband ‘Het’ gedacht. De song stamt uit midden jaren zestig; ik heb het opgezocht en werd er opnieuw vrolijk van: je krijgt een tijdsbeeld cadeau. Ik weet weer wat het is om met blote voeten op koud zeil te staan.

Mooie bundel.
____

Wiel Kusters (2020). Zonder palet. Uitgeverij Cossee, 149 blz. € 19,99. ISBN 9789059368965

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...