door Karel Wasch
–
illustratie: Jacco de Jager
Voordat de Corona bloedsporen trok door het land, bezocht ik met enige regelmaat bijeenkomsten met poëzie. Dat was soms in grote bibliotheken maar ook in buurt- en clubhuizen of in stoffige cafés. Bijna steevast werden de officiële gasten opgevolgd door iets wat men het ‘open podium,’ pleegt te noemen. Van Amsterdam tot Delft en van Alkmaar tot Schipluiden was dat onderdeel niet weg te denken uit het programma. Het leek of de organisatoren dachten dat de manifestatie, vernissage of andersoortige activiteit niet compleet zou zijn zonder ‘open podium.’
Een dichter, die destijds hoge ogen gooide was Ton Lebbink, dichter uit Amsterdam Noord, drummer en grapjas. Zijn steady mades zoals: Inda, Indinee, Japan Neepan, deden het altijd goed en Diana Ozon was fan van hem. Hij was ontsproten aan de open podia.
Nu zou het te ver gaan om te zeggen, dat de open podia een springplank vormen voor onbekend talent. In al die jaren heb ik weinig uit die woeste mengeling van onkunde en gestuntel omhoog zien schieten.
Eén van de organisatoren van een dichtersavond zei mij, dat ook niet-genode poëten een kans moesten krijgen. Ik vraag me dat af.
Hetzelfde gemengde gevoel overviel me toen ik in de redactie zat van een tweetal literaire bladen, de inzendingen waren vaak ongelofelijk slecht. En ook als jurylid van een gerenommeerde dichtwedstrijd wreef ik vaak mijn ogen uit bij het lezen van de inzendingen. Het is waar: veel mensen hebben bij hun laptop meteen een printer aangeschaft, maar moet alles worden afgedrukt? Opgezonden? Is er geen zelfkritiek in deze moerasdelta?
Terug naar het podium. Het is zondagmiddag. Plaats van handeling: een klein café in de hoofdstad. Twee officiële gasten krijgen de handen niet op elkaar. Het wachten is op het open gedeelte. Een vrouw naast mij: ‘Waarom noemen ze dat niet, de open inrichting?’ En inderdaad, het heeft er veel van weg. Een jonge vrouw meldt dat ze haar pillen niet heeft ingenomen. Haar verzen gaan over zelfmoord en depressies. Een echtpaar met hoedjes benoemt hun harmonische huwelijk. Later hebben ze knallende ruzie en worden het café uitgezet. Dan is het de beurt aan twee rappers, die zoals ze zelf zeggen niets hebben ingestudeerd. Hadden ze dat maar wel. En een studente met een overbeet heeft het over sex, sex en nog eens sex. Dat gaat gek genoeg vervelen. Het hoogtepunt wordt gevormd door een mannetje met een hond. Elke keer als hij klaar is met een gedicht blaft de hond. De hond krijgt applaus. Terecht.
Dan sta ik buiten op de tramhalte. De tram laat op zich wachten. Een meisje van een jaar of twaalf vraagt of ze haar gedicht aan mij mag laten horen, ze mocht niet op het podium. Het is een prachtig gedicht. Stom genoeg komt de tram. Ik vergeet naar haar naam te vragen. En ik vergeet het gedicht, half, zonde!