Een schitterend herfstboeket
door Hans Franse
–
–
In de zomer geniet ik van een vitaal woud. Het valt mij dan op dat ik een kracht ervaar, een vitaliteit: een boom heeft dan iets onsterfelijks, het is het hoogtepunt van het leven. In de herfst is het anders. De bomen verliezen hun blad, en in plaats van de vitaliteit van een levend bos ervaar ik de melancholie van een bos dat zijn krachten verliest, maar al zijn gevoel voor schoonheid onderbrengt in bladeren die afvallen. Als je ze bij elkaar veegt, ervaar je ineens een andersoortige schoonheid. Elk blad is anders, soms met meerdere kleuren, een andere tekening, een andere sfeer. Het zijn kleine persoonlijke stukjes melancholie die bij eerste en bij nadere beschouwing iets anders inbrengen: een grote schoonheid in één blad verenigd. Voeg je ze dan samen dan ontstaat er een herfstboeket dat vaak lang houdbaar is en dat alles aan gevoel kan weergeven dat je het wilt meegeven: melancholie, verdriet, misschien zelfs angst, indrukken en gevoelens van eenzaamheid. In deze zin beschouw ik de bundel van Eric van Loo, na zijn dood verschenen, als een prachtig kleurrijk herfstboeket, waarin elk blaadje, van melancholie en eindigheid getuigend, een onherroepelijke schoonheid en een gevoel van tederheid en bewondering oproept. Daarvoor ‘volstaat iets kleins’.
Die kleine gedichten schreef hij tijdens zijn laatste ziekteperiode. Ze verschenen iedere week op facebook tot het ineens over was: de dichter was niet meer. Misschien ervaart hij nu hoe groen het gras is aan de andere kant van de heuvel, zoals een vriend, Chris Bos, hem schreef, de dag voor hij stierf. Gelukkig is ook dit gedicht, voor Eric een mooi cadeau, opgenomen in de mooie bundel, waar niet voor niets de afbeelding op de kaft een herfstblaadje vertoont. Eric maakte deze foto overigens zelf.
–
voren buigen naar de einder
waar de lokale meester
een verdwijnpunt heeft belegd
zodat we nooit zullen weten of
het gras aan gene zijde
daadwerkelijk groener is
of dat ook daar een net gekamde akker
ligt te wachten
op een toevallige passant
die slechts het vege lijf
te veeg het lijf
De vitaliteit van Eric kwam op vele manieren tot uiting. Hij was een intelligent analyticus en een goede recensent. Een streng redacteur van Meander, die mij soms wanhopig maakte met zijn scherpzinnige opmerkingen bij een tekst, waardoor hij je dwong tot precies formuleren zonder tot wazige algemeenheden te vervallen. Dat was voor mij zeer nuttig; ik schrijf redelijk gemakkelijk, maar dat leidt soms tot gratuite opmerkingen die bij beoordeling van poëzie niet passen. Van de andere kant iemand die je kon complimenteren met een vondst. Eric las vaak gedichten mee die ik schreef, raadde mij wijzigingen aan. Ook om die reden heb ik als criticus van hem veel geleerd.
Ik kwam in 2016 bij Meander als recensent. Eén van de eerste, zo niet de eerste bundel die ik besprak was de bij uitgeverij Kontrast verschenen bundel van Eric: De regels van het spel. Ik typeerde zijn gedichten als: ‘(…) heldere duurzame poëzie als zoektocht naar het woord.’ Toen ik de gedichten voor de eerste maal las, viel mij de helderheid en de betrekkelijke eenvoud op van de poëzie. Maar dat bleek bij herlezing maar schijn. Het is als bij Nijhoff: ‘lees maar, er staat niet wat er staat’. De poëzie van Eric van Loo doet mij trouwens in meerdere opzichten aan die van Nijhoff denken: eenvoudige taal, een grote helderheid, de zoektocht naar het woord, aandacht voor de traditie, maar vooral een grote preciesheid van vorm. Omdat het voor mij vanzelfsprekend was, vermeldde ik toen niet dat zijn poëzie als bij Nijhoff verwees naar een poëtische laag achter of onder de poëzie die van een verzameling woorden een gedicht maakt. Die vanzelfsprekendheid is vele recensies later wel verdwenen.
Wat mij betreft geeft het gedicht ‘Duurzaam dichten’ in de bundel De regels van het spel de positie aan van de dichter. In het voorstadium is het gedicht er nog amper: ‘Neergekrabbeld in de kantlijn, / op de achterkant van een bierviltje, / zachtjes tussen neus en lippen gepreveld-‘. De dichter ziet de oogst, de eerste contouren van de verstoffelijking van zijn gedachten, maar vraagt zich iets af: ‘is elk gedicht niet duurzaam?’ Hij werkt die duurzaamheid, die het proces van dichten bepaalt, verder uit: ‘Het schrappen van lettergrepen, / de zuinigheid van het gewogen woord, / de zuivere grondstof van de taal / die verdere toevoeging overbodig maakt.’ Het is de zoektocht naar het woord, het enige juiste woord dat niet anders kan staan dan op die ene plek waardoor de taal geen verdere toevoegingen of emoties nodig heeft. Hij plaatst het gedicht in de traditie: ‘Ik leende een woord van Kopland, / een beeldspraak van Bloem, / van Kouwenaar een gedachtestreepje-‘. En wat levert dit alles op? Een bijna onthutsende conclusie: ‘schrijven blijft stelen van dieven’. Zelden heb ik zo de macht en onmacht van het dichterlijke woord geformuleerd gezien: de kracht van de traditie, de onmacht van het ‘stenen kindje’, het feit dat originaliteit voorbehouden is aan weinigen. Ik werd associatief herinnerd aan een lezing van Dr. A. J .J. de Witte in 1966 waarin hij, als linguïst, de mens schetste ‘in zijn taal gevangen’. Voor de dichter zit het woord gevangen in een ‘gouden kooi’. Van Loo komt tot eenzelfde soort conclusie: ‘De eerste niet-duurzame dichter / is nog lang niet geboren. / Wat is dichten anders / dan hergebruik van woorden (…)’.
Ik heb Eric ontmoet toen hij voorlas op de Haagse Kunstkring uit een bloemlezing waarin gedichten van meerdere dichters verzameld waren. Is honderd is een sympathieke bloemlezing uitgegeven door U2P in Den Haag, een uitgeverij met een hart voor poëzie. We sjouwden zijn rolstoel naar boven. Ik wist niet dat hij zo ziek was: de reus die ik veronderstelde, leed aan een ziekte die zijn energie verlamde. Hij las toen het gedicht voor uit De regels van het spel dat ‘De lege stad’ heet. Het is een gedicht waarin niet afgemaakte regels als in een Griekse tragedie in de laatste strofe de catastrofe symboliseren. Het viel mij op, dat hij zo veel suggereerde, terwijl zijn teksten zo reëel en duidelijk waren. Ik tikte hem op zijn schouder om even te praten. Hij kromp in elkaar van de pijn, maar het was een goed gesprek. Ik kreeg ook de gelegenheid hem te fotograferen. Hij vertelde mij toen over zijn ziekte.
Na vijf jaar werken voor Meander kon hij niet meer. Hij werd toen voor een periode van zes weken opgenomen in een verzorgingstehuis in De Bilt en vanaf die zomer schreef hij elke week een gedicht op facebook. Hij bleef dat doen toen hij thuis was in Utrecht tot 12 mei 2021, de dag van zijn overlijden. De kritische instelling van Eric kennende, was hij niet over al zijn notities tevreden, hoewel ze erg veel gelezen werden en steeds meer lezers trokken. De redactie van Meander vond de gedichten een bundel waard. Hier was Eric het niet mee eens, hij vond de kwaliteit van zijn ‘berichten’ erg ‘wisselend’. Zelf zei hij hierover: ‘Veel ervan zou niet in een bundel passen. Tenzij je het chronologisch houdt en het als een proces ziet (…)’. Na zijn dood heeft men deze kleinodiën gebundeld met toestemming van Iris, de vrouw van Eric, en ook het gedicht van Chris Bos dat hij kort voor diens dood aan Eric stuurde is afgedrukt. De redactie respecteerde de wens van Eric; er werd een selectie gemaakt gerelateerd aan zijn ziekte in chronologisch volgorde. De bundel is een teder document, maar ook een kostbaar juweel geworden.
Het zijn overpeinzingen, waarnemingen van kleine dingen die de aanleiding vormen tot de tekst. Niet voor niets heet het eerst deel van de bundel ‘Stemmen op de gang’. Soms tref je verbazing aan in de gedichten, soms hoop, soms verwondering, berusting, Als er bitterheid is moet je het tussen de regels door zoeken.
–
Zelden iemand zo soepel door de deur zien komen.
Neem dat maar letterlijk: door de deur. Voor haar
bestaan er geen obstakels, ze ontwijkt de rolstoel,
springt over de bank en laat de lucht wervelen
alsof ze over een dozijn extra gewrichten beschikt.
–
Ze jongleert met haar pen en voor ik het weet
sta ik in haar agenda. Als ze me volgende week
maar tien procent kan leren van wat haar beweegt
ben ik voorgoed genezen en dans ik dit gedicht.
De gedichtjes gaan over wat hij oudere dames hoort zeggen, geestig en ironisch, over de verzorgers, over de geestelijke verzorging ‘(…) Mijn mailbox bleef leeg, / de telefoon zweeg in alle talen van Babylon tot Kanaän. / Alleen Leonard sprak: ‘Je roept niet zacht genoeg.’ // Of was die vurige bol aan de avondhemel een teken / dat ik roepend vanuit de diepte niet heb begrepen? / Hoe donker ook de nacht, wij zijn niet vergeten.’ Soms is er wanhoop, soms een moment van tot rust komen.
Het tweede deel heet ‘Iets kleins volstaat’, met daaronder ‘Utrecht’. Het zijn de gedichten die hij thuis schreef tot op de dag van zijn dood.
Je kunt eigenlijk niet goed citeren, de teksten hangen zo ongelooflijk samen; het is inderdaad een chronologisch samenhangend proces, zoals Eric op weg naar zijn einde schreef. De laatste regels van een van zijn laatste gedichten ‘Vederlicht’ toont berusting en een grote wijsheid. Hij vraagt zich daarin af als er een engel op je pad komt hoe je deze zou herkennen. Hij noemt dan een aantal gewone mensen: de man met het buikje in de rij bij de supermarkt, een vergeten vriend die contact opneemt of een buurvrouw die een pakje brengt.
Soms hoor je achteraf een lichte vleugelslag,
is het moment in het niets verdwenen.
–
Het kost een leven om te ontdekken
wat licht en vrijwel onzichtbaar is.
Tot het ons stilaan herinnert
hoe engelen ons als kind omringden.
Uit bewondering en eerbied voor Eric en met persoonlijk verdriet, citeer ik het laatste gedicht, een tedere observatie, een diepe wijsheid, misschien berusting. Het heet ‘Vederlicht II’. Beide gedichten roerden mij tot tranen toe.
–
Een musje landt op een mirabellenboom
het twijgje veert vervaarlijk door.
Onverstoorbaar schommelt zij
en doet zich stilgevallen tegoed
aan wat daar kruipt en vliegt en groeit.
–
Een mens kijkt wel uit, bekwaamd
in berekenen, de kat uit de boom.
Het is slechts weinigen gegeven
zo licht te leven, te balanceren,
van eigen veerkracht uit te gaan.
Het gedicht dat Chris Bos hem toezond was voor hem als een mooi geschenk. Het was het laatste gedicht dat hij op facebook plaatste. Het was zijn afscheidsgroet. In de verte hoorde hij reeds, om Boutens te citeren, de ‘goede dood wiens zuiver pijpen door ’t verstilde leven boort (…)’. De laatste regels van dit gedicht van Boutens geven de essentie van de bundel aan:
Blijkt een pad dat tot u voert,
En eerst dan is leven leven
Als het tot den dood ontroert.
Iets kleins volstaat is een prachtige, ontroerende bundel, een boeket van kleurige en minder gekleurde herfstbladeren, een bundel die naast ontroering en andere spirituele gevoelens, pure dichterlijke schoonheid biedt. Omdat schoonheid zeldzaam is, mag deze bundel bij poëzieliefhebbers niet ontbreken: hij slaat in als een zachte pijl.
____
Eric van Loo (2021). Iets kleins volstaat. Uitgeverij Anderszins, 92 blz. € 18,50. ISBN 9789492994240