‘Hoera voor zwarte schoenen met een strikt vetersbeleid’
door Marc Bruynseraede
–
–
Hedendaagse poëzie ziet er algauw anders uit dan wat de dichters in het verleden brouwden en wat in de schoolboeken beschreven staat als dichtkunst.
Dat de poëzie evolueert is logisch. Gelukkig maar. Arvo Pärt en Philip Glass schrijven vandaag ook andere muziek dan Bach, Mozart en Vivaldi. De tijden veranderen; zo ook de kunst.
Onder de jongste generatie dichters zijn er enigen die zich onderscheiden met zogenaamde ‘slam-poëzie’. Dit is het soort poëzie dat de deuren van de stelkunst dichtgooit voor je neus. Slam ! In het kielzog van de rappers, tappers, flappers en andere bedienaars van het – ik word even niet goed – spoken word bieden zich nieuwe woordkramers aan.
Het enige belang dat een tekst hier schijnt te hebben, is hoe hij klinkt en kaatst tegen de trommelvliezen. Het is voorbij, vóór je hem gehoord hebt. Een ratelend gebedsmolentje, zou de boeddhistische monnik zeggen. Zichzelf achteloos, eindeloos herhalend. Hip, cool, keileuk maar nietszeggend.
Extra geloofwaardig worden deze teksten, wanneer ze geplaatst zijn op een torengebouw, kathedraaltoren, kaaimuur, broodzak of kopkussen. Dàn pas zijn ze onmiskenbaar echt. Dan moeten ze onweerlegbaar echte poëzie zijn. Misschien zelfs geschreven door een pientere stadsdichter, die helemaal mee is. Hip en cool.
De dichtkunst kreunt onder de dwangneurose van originaliteit en populariteit. Vervreemding bij de lezer-toehoorder groeit als een niet te stuiten tumor. En irritatie bij politici die van de onbegrijpelijke woordenkramerij het nut niet inzien. Voor hen is het een kostenpost op de begroting.
In dit contradictorische tijdperk van dichters à la Ellen Deckwitz, Ester Naomi Perquin en Maud Van Hauwaert (waar we overigens geen kwaad woord over kwijtwillen), bevindt zich Stefaan Pauwels. Van hem verscheen de eerste bundel: Nog iets dat ik weet over jou. Als journalist-copywriter is hij ten volle een kind van deze tijd. Zijn poëzie leeft mét Netflix, Google Maps, Whitney Houston en Whatsapp. Het gevaar van alledaagse dingen, dicht bij ons en in parlandostijl opgediend, is dat ze gauw banaal en anekdotisch gaan overkomen. Maar wie zal zeggen dat anekdotes uit den boze zijn of dat je met spreektaal geen poëzie kunt schrijven ? Ik niet. Iedere knoop mag een aanknopingspunt zijn voor poëzie; alleen moet het geen doel op zich zijn, of het moet héél goed zijn.
De bundel oogt fraai. Mooi formaat. Glanzende kaft met een donkerrode wolkenhemel. Echt chique. Iets minder leuk vind ik het muizenlettertype van Garamond, wat ermee te maken heeft dat de dichter zoveel woorden nodig heeft. Dat gaat snel bladzijden vreten, als je een leesbaarder (groter) lettertype gebruikt. En dat kost geld.
Pauwels schrijft gedichten die je drie, vier keren moet overlezen: wàt staat daar nu eigenlijk ? Versta: iets dat langzaam moet doorsijpelen. Ongewone associaties zijn een iets te zacht uitgedrukt begrip. Het simpele vers, vermomd als iets alledaags. Maar vergis u niet: er is aan gewerkt.
–
Hoera voor zwarte schoenen
met een strikt vetersbeleid.
Zo begon een gedicht dat ik schreef in een droom.
Daarna verloor ik mijn notaboekje
op een industrieterrein met een vochtig klimaat
Toen ik het wilde gaan zoeken
werd ik hardhandig tegengehouden
door een smoezelige crimineel
met een kaalgeschoren hoofd,
een jeansjasje en een Slavisch accent,
want ik droom in clichés,
wist je dat ?
Hij noemde mij Paul en zei : Ik mag jou wel, Paul.
Daarna moest ik van hem iemand doodsteken met een mes.
Ik weigerde. Ik heet niet Paul. Zelfs niet in mijn dromen.
Het hierboven geciteerde gedicht komt uit de derde cyclus van de bundel en het valt nogal mee op het vlak van schijnbaar luchthartige begrijpelijkheid. Ik wil ‘begrijpelijkheid’ niet opvoeren als norm voor de kwaliteit van een gedicht, vooral wanneer dromen er aan te pas komen, want dan kan je wel vreemdsoortige associaties verwachten. Ik ben helemaal gewonnen ‘voor zwarte schoenen met een strikt veterbeleid’ en de Slavische criminelen, die me uit een Suske en Wiske-verhaal lijken weggeplukt.
Daarom vind ik Stefaan Pauwels een verrassend-interessante dichter. Gelukkig schrijft hij nog poëzie op papier. Hij toont een rijk arsenaal aan beelden en verbeelding, aan taalkracht en aan achterliggend decor van beleving en belezenheid. Zijn verzen zitten goed in mekaar, al roepen ze soms vreemde werelden op, maar in dichtkunst is een en ander toegelaten. Zijn poëzie doet soms gewild naïef aan, maar heeft diepere gronden, al schuwt hij af en toe het cliché niet. Dat is, bijvoorbeeld, het geval in het gedicht ‘Nature Morte’ dat aanvangt met ‘Dames en heren, / appelen en peren’ waarna hij zich afslooft om de inhoudelijke kenmerken van appelen, in tegenstelling tot peren, duidelijk te maken. Aan het einde van het gedicht zegt hij: ‘Wie ben jij ? / Allebei, / zijn we allemaal. // Het is om te lachen / en dan is het voorbij.’
De bundel bevat verder nog knapperige gedichten die tot nadenken stemmen: ‘Transcendentaal kraakbeen’, ‘Google Maps Blues’, ‘Het Zonder-Zelf Portret’ en het mooie, laatste gedicht ‘Afstand’ dat een belofte inhoudt voor de toekomstige dichtkunst van deze Stefaan Pauwels.
–
Een herinnering vliegt over
als een vogel in de schemering
van de nieuwe tv die mijn vader kocht,
een jaar of zo na de scheiding.
–
Een klein, gehunkerd ding
met een scherm van dik, beloftevol opbollend glas
en een afstandsbediening als een smalle steen
die perfect paste in mijn jongenshand.
–
Ik wist toen zeker:
alles verandert
en soms is dat goed.
–
Ik wist toen niet:
nooit meer zou ik me zo veilig voelen
als met mijn duim op de aan/uit-knop
en mijn vader vlakbij.
–
De vogel vliegt over,
laat iets achter in de lucht
dat niemand kan zien.
Hou deze dichter in de gaten. Wij kijken alvast uit naar zijn volgende bundel.
____
Stefaan Pauwels (2021). Nog iets dat ik weet over jou. Uitgeverij De Zeef, 64 blz. € 17,00. ISBN 9789493138575