Maria Barnas – Diamant zonder r

21 sep, 2022

De wolf van Barnas

door Johan Reijmerink




Hoe een familieachtergrond bepalend kan zijn voor een levensvisie, blijkt uit het biografisch getinte essay De verovering van de vrijheid (2011) van de Pools-Belgische filosoof Alicja Gescinska. Als jong meisje vlucht zij met haar ouders vanuit het communistische Polen naar België. Haar rooskleurige opvatting over vrijheid in het westen blijkt niet bewaarheid te kunnen worden. Ze neemt luiheid en gemakzucht waar en mist onderlinge betrokkenheid en verantwoordelijkheid.

Schrijver, dichter en beeldend kunstenaar Maria Barnas weet zich eveneens geconfronteerd met haar Poolse familiegeschiedenis. Vanuit die ervaring stelt ze zich in haar nieuwe bundel Diamant zonder r (2022) de fundamentele vragen wat haar moedertaal is en wie ze is als ze Nederlands, Duits, Pools of Engels spreekt. Ze probeert daarvoor woorden te vinden met het weinige dat haar over haar moeder en grootmoeder bekend is. Haar voorouders zijn oorspronkelijk afkomstig uit Katowice, Polen. Zelf heeft Barnas in Nederland en Engeland op school gezeten Ze heeft een Duitse echtgenoot, woont en werkt afwisselend in Berlijn en Nederland: ‘Ik kan verschillende verhalen vertellen / over waar ik vandaan kom. / Zolang ik ze vertel zijn ze waar / where was I when I was / in Engeland tussen twee talen / bang voor mijn eigen mond.’ Ze zegt zich thuis te voelen waar ze herinneringen maakt. Om zich geestelijk dicht bij haar overleden grootmoeder te weten neemt ze zich voor in Katowice Pools te leren, maar de coronaperiode gooide roet in het eten. Het is bij basaal Pools gebleven: ‘In een online cursus heb ik [daarvoor] geleerd sorry te zeggen. / Het begint met pr maar klinkt als zjeeprazjam.’ Eigenlijk is de hele bundel een groot sorry voor wat ze lange tijd niet heeft geweten. Het is een ‘envelop / die ergens moet liggen. // Wacht op mij / zonder adres / zonder diamant / zonder r’, zonder retour, zonder de mogelijkheid haar terug te sturen.

De zoektocht heeft een lawine aan fragmentarische teksten zonder titel en weinig leestekens opgeleverd. Ze kenmerken zich door een tastend zoeken naar identiteit. Haar teksten zijn ingenieus, soms wat schichtig, gebroken, onnavolgbaar in hun constructie: ‘ben zo blij zo blij dat mijn neus van voren zit / en als ik met een huilende neus vraag / of het klopt dat ik de dood heb geroken / in een droom die door alles heen trekt / hangen ze me een halve ui om de nek / als medaille en niet opzij.’ Dat veel disticha, terzinen en kwartrijnen associatief met elkaar verbonden zijn, heeft alles te maken met het zoeken naar woorden voor wat was, is en zal zijn. Het zijn slagen in de lucht naar houvast in een werkelijkheid van ansichtkaarten en foto’s, schaarse herinneringen, opkomende droombeelden, vrome wensen en steelse verwachtingen. Het enige wat Barnas echt houvast biedt, zijn de stemmen die zich in haarzelf verheffen en zich als een fontein, als een föhn, als schreeuw aan haar kenbaar maken. Om de Poolse achtergrond voor even te omcirkelen, werpt ze zo nu en dan een Pools woord op, zoals het ‘tussenlands’ verzonnen woord zmazonka dat staat voor een roereigerecht, dat heel goed de aard van de teksten karakteriseert. De oorlog in de Oekraïne deed haar er mede toe besluiten om dit monument voor haar oma op te richten.

De eerste afdeling ‘De fontein de föhn de schreeuw’ zoekt Barnas naar een rechtvaardiging voor het schrijven van deze gedichten. Wat haar overkomt is het werken met ‘een nieuwe taal! // aan haast onzichtbare draden / die als van spinnenwebben / nadienen nu ze zijn losgerukt’. Het gaat om een ‘Verborgen Verleden ik zoek informatie / over mijn Poolse grootmoeder en haar moeders’. Die geschiedenis is op haar afgekomen zoals de wolf uit het oosten ons land kortgeleden heeft bereikt. Ze ervaart het als een onontkoombare opdracht.

In de omvangrijke tweede afdeling ‘Zmazonka’ legt Barnas haar gefragmenteerde materiaal op tafel. Het is tijd om te vieren: ‘Als het ontbreken begint te stollen // is de tijd aangebroken om zmazonka! / te roepen alle familieleden zmazonka! / de doden en zij zonder naam of gezicht’. In flarden vertelt ze de voorgeschiedenis van de grootouders. Wonen in Polen, werken in Duitsland en Noord-Frankrijk in de mijnen, armoede en de grootmoeder lopend naar Nederland. Daaruit wil de ik op een dag ‘een gestoorde / ellendige rottige toornige diamant’ slijpen: de onderhavige bundel. Telkens duikt bij de ik het gevoel op of ze het allemaal wel wil weten, moet willen weten: ‘Of het uitmaakt dat ik iets herken / in de klank van kamyk’. Dit zoeken naar de voorgeschiedenis loopt parallel aan haar zoektocht naar de moedertaal en de eigen identiteit die verbonden is met de taal waarin de ik zich beweegt: ‘Het is belangrijk dat je je kunt vermommen / in een andere taal.’ Taal schept verbinding, maar biedt ook de mogelijkheid je erin te verschuilen. Gaandeweg krijg je de indruk dat de meertaligheid en het multiculturalisme Barnas tot voordeel strekt. Dat neemt niet weg dat er ’s nachts angstige dromen langskomen van lichamen die in een kuil bedolven liggen. Babcia wordt op een gegeven moment vergeleken met de Amerikaanse Billie Dove en de Zweedse Greta Garbo. Beide actrices van eenvoudige komaf net als de grootmoeder van Barnas, maar wel ‘stralende middelpunt’ van het witte doek in de jaren tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Er spreekt een zekere verering voor de grootmoeder uit deze beschrijving: ‘We komen op adem bij de heilige Maria. / Ze hangt boven het bed op een plank / met een aureool van goudkleurig garen / tussen spijkers gespannen.’ Voortdurend spookt het verleden tussen de kieren van het heden. De achterdocht die oma uitstraalt, is hevig waardoor van de weeromstuit de ik bevangen raakt. Onzekerheid viert hoogtij: ‘Achterdocht zal je water verzieken./ Hoe je dan thuiskomt weet niemand’. De eigen geschiedenis van de ik in Engeland herinnert haar aan die van haar grootmoeder. Armoede is daarin de verbindende schakel: Engelse kinderen zijn bleek en skinny / ze eten bevroren erwten / met fruitcocktail uit blik.’ Dat taal verbindend maar tegelijkertijd ook verwarrend werkt, ervaart de ik ‘in een gebied zonder grenzen om elkaar / ergens in het midden en waar zou dat dan zijn / te ontmoeten.’ Het ongemak dat de ik voelt over haar voorgeschiedenis staat in contrast tot de houding van de moeders:

De moeders aarzelden niet
Om het veld waar ze vandaan komen
achter zich te laten

Als ik ze vraag wat ze zagen
Ontvang ik ansichtkaarten:

We zijn nog niet dood.
We vonden een ander veld.
We komen terug.

Onder de stapel
Gaan grote families
In scheefheid schuil.

Przepraszam meer details
Kan ik niet geven.

Veel liefs,
XXX

En toch is er de schaamte van de grootmoeder over haar afkomst. Haar schroom om nieuwe kleren te kopen, terwijl ze daar juist zo gek op was. De ik kent zelf ook die schroom op het schoolplein om met andere kinderen te gaan spelen. Op het moment dat grootmoeder in het ‘gekkenhuis’ terechtkomt, neemt de identificatie van de ik nabijheid aan, als ze bij het bellen blazen de stille wens uit: ‘dat ik jou was Bubba’.

De zoektocht naar de voorgeschiedenis levert een waarachtige en lezenswaardige bundel op die helemaal past in deze tijd waarin zoveel mensen om verschillende redenen losgezongen zijn van hun wortels. Zij hebben behoefte aan verbinding, erkenning, aan identiteit. Daarvoor is kennis van je eigen voorgeschiedenis wenselijk, hoe pijnlijk die soms ook kan zijn. Het is een belangrijk onderdeel op de route naar zelferkenning en harmonie, zeker voor ‘overgevoelige mensen in de kunst’ als Barnas. Het oprakelen van de voorgeschiedenis brengt de ik ook bij de vraag naar haar eigen plaats in de keten: ‘de opgestapelde eicellen’. Er gaat naar de ik ook iets verplichtends uit van dit onderzoek. Het kloppend hart dat ergens wacht, vraagt om een antwoord. Dat de ik zich door de zoektocht diep verbonden is gaan voelen met haar voorouders heeft ruimte en lucht gegeven aan haar eigen leven.

Al lopen moeders in mijn benen als ik
stilzit slaan matki op de vlucht
als ik ga slapen

vind ik in de straten de mijnen
in moeders die leefden en hoe
we hadden kunnen zijn worden
schijnen lijken blijken blijven heten

we overleven van brandnetels
langs de weg en sprookjes
die we draaiden verdraaien
zodat niemand ze af kan pakken

slaan een toekomst in
een mirakel; dat ons licht als ene stad
waar we thuis zijn bewaart

Deze bundel mag als een schitterende ‘diamant’ worden toegevoegd aan de eigenzinnige verzameling die Barnas tot nu toe heeft geschreven. Zijn fonkeling is overtuigend, doorleefd ‘en bulderend tussen geslepen / hoeken net op tijd ontsnapt’ opgevangen in deze bundel. Haar Poolse wolf heeft nu definitief een plaats verworven binnen haar meervoudige identiteit die nog altijd in volle beweging is.
____

Maria Barnas (2022). Diamant zonder r. Uitgeverij Van Oorschot, 81 blz. € 20,00. ISBN 9789028221130

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...