LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jens Meijen – Sunset Industries

12 apr, 2023

Zonsondergankelijke zinsbegoochelingen

door Marc Bruynseraede




Met speciale aandacht voor menselijke malversaties, polderdrama’s en lintbebouwde treurnis

In januari van dit jaar werd mijn aandacht getrokken door een artikel in De Morgen over ‘Literair wonderkind’ Jens Meijen die een dichtbundel uitbracht, met glamoureuze kaft, onder de titel Sunset Industries. Dirk Leyman, recensent van De Morgen omschreef de dichtkunst van Meijen als een benadering tot de uiteenvallende en ontspoorde samenleving in dichtvorm. Je zou denken; daar komt een opstapeling van rampen en droevige gebeurtenissen allerhande van. Jens Meijen dicht echter met smaak en vaart, taalkundige pirouettes en volslanke gedachtenconstructies over zijn Sunset Industries: een irreële wereld van rijkelijk uitgestalde dromen, waangedachten, illusies en alles wat, artificieel gemaakt, de mens op het verkeerde been kan zetten. Het glimmende koetswerk van het ongemak.

De bundel bestaat uit 21 breedvoerige gedichten, die soms bladzijden lang voortkabbelen, zonder strofen, maar gewoon met een insprong van de leesregels, na de eerste tekstlijn. Dat hij een kind van zijn tijd is, bewijst zijn woordenschat die doorspekt is van begrippen als algoritmes, self-checkoutsystemen, drones, lasersnijders, air bnb, podcasters, Google, pizzeria’s en kobaltmijnen.

Meijen (geboren 1996) is doctoraatsonderzoeker aan de KU Leuven, gespecialiseerd in het taalgebruik van populisten (hola!). Hij is schrijver, en politicoloog en heeft een bureau voor AI-consultancy opgericht. Verder is hij Europaeum Scholar aan de universiteit van Oxford, journalist, recensent en kernredactielid van DW B (Dietsche Matante, pardon, Warande en Belfort). Zijn debuutbundel Xenomorf (2019) kreeg de C. Buddingh-prijs. Referenties genoeg om artificiële toestanden in poëzie op poten te zetten en te weten hoe je met fraaie gedachten de lezer/toehoorder naar je hand kan zetten, laat staan, inpakken.

In zijn gedichten sluipen fragmenten door van A.I. De verfdoos van kunstmatige intelligentie biedt wel perspectieven:

Ik krabde een geelronde schimmel, net een zon, van een grafsteen vlakbij,
———–met zwarte nagels, halvemaantjes donkere aarde.
Een dame pelde het vel van haar lippen,
———Haar nagels tot de stam verbeten.

Ze vertelde hoe hardnekkig
———–de herinneringen zijn.
Hoofdpijnen om man en kind en hond, om huis en lief en leed.
Het niet-weten
———–dat als een dikke leren lap in de maag blijft liggen.
Het leven een echo van iets anders, een voetafdruk.

Dit fragment uit het eerste gedicht ‘De Wachter’ (6 bladzijden lang) is een introductie in de materie: ‘in mij brandt het onvermogen de buitenwereld binnen te laten’. M.a.w. alles wat van buiten komt moet gewantrouwd, op afstand gehouden worden, want het is ‘te scherp’.
Gedicht nummer 2 ‘Waanmachine’ bevestigt de gedachte dat alles waan is en dat de dichter wil ontwaken uit het ontwaken:

Griezelig langzaam, dag na dag, verander ik
in een dier dat enkel panorama’s eet,
signalen in een ijzig witte holte –
soms zie ik plateaus op mijn scherm
instorten als ijsschotsen.
(…)
Dit blaffend licht uit de hond
brengt elke dag aan de leiband naar morgen;
na enkele dagen ontwaak ik ook uit het ontwaken, een moeilijk proces waarna
mijn maag nog dagenlang gromt, een ongewone klank waar ik vreemde
uitspraken in hoor, zoals dat ik wakker moet worden,
of een onbekende zee door de straten raast,
de pleinen en terrassen eindelijk leeg, de riolen die alles naar binnen gorgelen.

En bij het ontwaken uit het ontwaken uit het ontwaken blijkt
dat het nog steeds voelt alsof ik iets heb ingeslikt,
een maan van vlees, een hond met licht binnenin,
alsof in leven blijven een geheim is,
en het abnormaal is om niet op een werktuig gespannen te willen worden
en je huid tot zeilen voor andere te laten uitrekken,
zeilen waarmee anderen thuis zouden, hadden, kunnen komen.
(…)

Hij wil weg uit deze wereld, vertrekken, een eiland zijn, alsof je nooit geslapen hebt. De gedichten ‘Eilanden’, ‘Waterland’ en ‘Verdeelsleutel van internationale fondsen’ volgen elkaar op in dezelfde gedachtegang van vervreemding als ‘een schip op weg naar een buitenaards dorp’. Hij noemt zichzelf een verloren ziel en stelt zich voor, als in een sprookje, als ‘een koning rijker dan alle anderen op aarde samen (…) waar goden tussen distels nestelden. (…) Geld vermenigvuldigen is kunst.’

De aliënatie mondt uiteindelijk uit in algoritmisch spreken en, in het gedicht, ‘Manieren om de dood te vermijden’ in dialoog met Google:

Hoe uit Atlantis te verdwijnen, Google ? Hoe als een koraalrif
———–over de bodem te groeien
———–en zo tot kiem en dorstig vaderland ter kwijnen
(…)
hoe te vermijden als held opgestuurd te worden, Google:
(…)
Hoe te weten, Google,
(…)
hoe te slapen, Google
wetend van de wateren
die mensen van matrassen halen?

De poëzie van Jens Meijen is een goede weergave van de onrust, onzekerheid en angsten van deze tijd. Zijn deze gevoelens het resultaat van de Corona pandemie, terroristische aanslagen, een oprukkende islam, de klimaatcrisis of de oorlog in Oekraïne? De Chinese kunstenaar Ai Wei Wei zegt dat de mens nood heeft aan een vijandbeeld, om zich staande te houden. Bovenstaand onheil is daar een perfect alibi voor. De onverklaarbare onrust wordt treffend tot uiting gebracht in een gedicht als ‘Azalea’ :

Er is een kleine struik uit mijn linkeroor gegroeid,
———–een taai stukje kernstam eerst, daarna donkergroene blaadjes,
———–millimeters maar,
———–fluweelzwarte vacht over de schors. Het ritselt wanneer ik me aankleed,
———–blijft haken achter wol.
Wanneer ik langs de rij bomen aan mijn voordeur kom
———–strekken de takken zich naar me uit,
———–kaalgeplukt en stomp als afgekloven nagels.

Het eindeloos bewonen van wachtzalen, ronken en schetteren van scanners,
———–zalf smeren op de oorschelp, soms ook natte potgrond,
———–want bij het verdorren van het struikje krijg ik zelf ook dorst en hoofd-
———-                                                                                                       –pijn,
———–dokters en geestelijken en medicijnmensen besluiten dat dit een soort
———-                                                                                                   –vloek is,
———–en dus best binnenblijven, de deur op slot, alles aan huis laten leveren.

Geen oogcontact maken met de bezorgers. Oorwarmers in de zomer
———– om het te bedekken.

(…)
Alle geluid vermijden, ascetisch leven,
———–zintuigloos. Niets googelen, geen antieke boeken raadplegen,
———–zeker niets beluisteren, geen nieuws. Elke nacht op de rechterzij slapen,
———–anders groeit het misschien naar binnen.
Het hoofd onderdompelen in bad en daar zeewier zien, gezonken galjoenen.
Het gevoel dat de wolken niet zijn zoals ze waren, dat de bladeren hierna
———–niet meer aan de bomen zullen groeien. Dat je huis aan de binnenkant
———                                                                                                  — gemeten
———–zo’n halve meter breder is dan aan de buitenkant. Alles onverklaarbaar.

‘Ik dicht over het verbrokkelen van samenlevingen’ stelt de auteur, ‘maar er is ook de felle drang om dat te willen voorkomen. Het gaat evengoed over de lijm die ons bij elkaar houdt. In die zin is het een hoopvolle bundel’.

Jens Meijen is gefascineerd door de beloftevolle perspectieven van artificiële intelligentie. Een hot item dezer dagen. De sociale media – vaak ook de anonieme prullenbak of onderbuik van internet – waren al een voorspel voor het mogelijke onheil dat de informaticatechnologie kan aanrichten. A.I. is niet de minst onschuldige ontwikkeling op dat vlak. Vandaag las ik een artikel in de krant waarin een man besloot uit het leven te stappen, na een lange en intense gedachtenwisseling met de A.I. chatbot ELIZA. ‘De antwoorden lijken menselijk, maar er zit geen redeneringsproces achter’ zegt een informaticaspecialist. Tja, dat zal zeker een plausibele uitleg zijn? In La Libre vertelt de vrouw hoe haar man zichzelf van het leven beroofde na intense chatgesprekken met ELIZA, een chatbot die A.I. gebruikt die te vergelijken is met het bekende chat GPT. De vrouw vertelt hoe haar man geïntrigeerd geraakte door de klimaatsproblematiek en de toekomst van de planeet. Hij werd pessimistisch en kreeg psychologische problemen en isoleerde zich van zijn familie. De chatbot praat mee en gaat mee in de waandenkbeelden van de gesprekspartner. Hij waardeert hem en spreekt hem nooit tegen. Op die manier geraakt de betrokkene nog dieper in de puree. A.I. is dus niet zo onschuldig als het eruit ziet. Toen de man in kwestie voorstelde om zichzelf op te offeren, op voorwaarde dat ELIZA de mensheid zou redden, leek de chatbot, aldus de krant, daarmee in te stemmen. Ofwel scheelt er iets met de man maar zeker ook wel aan de A.I.

Dat Jens Meijen de positieve kanten van zijn onderwerp ziet maakt hem niet blind voor het vervreemdende karakter ervan. Computerdeskundigen snellen toe om ons duidelijk te maken dat A.I. chatbots geen alwetende butlers zijn die al je problemen kunnen oplossen. Oef ! Dat is een geruststelling. Maar de sneeuwbal is wel aan het rollen.

In het licht van deze overwegingen lezen we het derde laatste gedicht ‘Grondgebeden’, waarin de dichter zichzelf identificeert met zijn hond Levka, die zijn neus achterna loopt en zich voor het overige nauwelijks bewust is van wat rondom hem gebeurt :

Aan het eind van een lange, zware reis
voorbij het mulle zand en de sparrenbomen,
de leemgrond die vet als boter smaakt,
lavendel in het sponzig donker, voorbij de zilveren berken ook:
daar in het zand, de gevallen naalden, hoor je het ruisen van de zee
———-                                    – ook al is de zee niet eens in de buurt,
maar je hoort het wel: het slaan van de zilte golven op de rotsen, het
—-                                                                       ——- terugtrekkende
water met een grote kreeften klauw die alles weer mee wil nemen,
——-                                                                          —- het kletteren
van mosselen en schelpen en het zwoele harentrekken van het mos,
——–                                                                         — het torsen van
onnoemelijk water op haar schouders.

Levka ligt slechts te luisteren, de ogen dicht en het hoofd op de grond,
—–                                                                             —— een hypnose
de mensen om haar heen staan te praten, stemmen die in kringen
—–                                                                  —— opstijgen, stemmen
die druipend van lompe bladeren de neergaande dauwklank van afscheid
—–                                                                             ——            hebben:
iemand lijkt te vertrekken uit het gezelschap, het koor aan stemmen
———–                                                                             verwelkt verder,
pleit nog voor andere opties: niet het vluchten, dat als laatste,
anders blijft hier alleen maar een woestijn over –

Een gedicht dat te denken geeft over de wereld waarin we verzeild zijn geraakt. Moeten we ons afvragen, zoals Jens Meijen doet in het laatste gedicht van zijn bundel ‘Zonsondergang’ :

zijn mijn handen dan toch echte handen geworden? Vlezig, en benig,
gezenuwd, sterfelijk ?
(…)
zo alleen zit iedereen
in bureaustoelen weggezakt,
door de wereld ontgonnen, zo ook ik:
ontgonnen in kobaltmijnen, in iemands ontsmette handen
tot denken gedwongen.

Met andere woorden: om de zon te zien ondergaan hoeven we ons niet langer meer tot Sunset Boulevard te richten, maar kunnen we behoorlijk onze gading vinden in de Sunset Industries, zoals Jens Meijen het ons subtiel afschildert:

Een kleine god die een vinger door de lucht reikt,
naar andere oorden, een wereld buiten de mijne.

De ietwat sarcastische oud-leraar Duits O. den Beste, in de rol van de zopas overleden Wim de Bie, zou er aan toevoegen : ‘Kan het niet wat grimmiger?’
____

Jens Meijen (2023). Sunset Industries. De Bezige Bij, 96 blz. € 21,99. ISBN 97894 03171111

     Andere berichten