LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Erik Jan Harmens – de man die blauw werd

17 mei, 2023

Bridge over troubled water

door Ivan Sacharov




Zelden zal een bundeltitel zó letterlijk genomen kunnen worden als die van de nieuwe bundel van Erik Jan Harmens: de man die blauw werd. En toch, tegelijkertijd zit er iets anders in die titel, iets wat zich aan dat letterlijke (letterlijk) onttrekt. Taal laat zich niet onder één noemer vangen. Net als een mens, trouwens. Maar dat even terzijde. Een gedicht uit de bundel:

jullie leven
in een vissenkom

halen zuurstof
uit het water

ik, buiten
hap naar adem

zie
hoe aan de andere kant van het glas iemand blubt:

die man
krijgt geen lucht

Interessant is het perspectief van waaruit dit gedicht geschreven is. De ik-persoon lijkt zichzelf als een vis te zien, apart van andere vissen, die in een vissenkom leven. Buiten de vissenkom kan hij als vis natuurlijk niet goed ademhalen. En dat heeft consequenties: behalve dat zijn leven in gevaar is, blijkt ook de communicatie verstoord. Je kunt wel ‘bluppen’, maar dat wordt nauwelijks als taal gezien. Een ‘blub’ doet wel denken aan een tekstballon in een strip (ik kom hierop omdat de dichter elders ook tekstballonnen aanhaalt: in het gedicht ‘ik maak’, op pagina 47, wordt gesproken over een tekstballon die tegelijkertijd vol is en leeg: paradoxaal gevolg van een ‘gewenst antwoord’, dat door de ik-persoon wordt voorgelezen). Maar de tekstballon hier is alleen leeg. Iemand die alleen ‘blubt’ zegt niets. Het schiet even door mij heen wat een prachtig beeld het is om taal voor te stellen als een vissenkom gevuld met water! Mensen zwemmen a.h.w. rond in taal en vinden er ademhalend de zuurstof (lees: de prikkels, de inzichten, de informatie) die (samen)leven mogelijk maakt. Mooi, maar intussen loopt de ik-persoon blauw aan. Hij bevindt zich buiten de vissenkom, en dus buiten deze overvloed, buiten deze schat die taal ons oplevert. Hoe komt dat? Het één na laatste gedicht van de bundel: ‘wat ik niet begrijp’, geeft uitsluitsel: de ik-persoon is ‘autistisch’.

Autisme is de olifant in de kamer van deze bundel. Wie niet bekend is met het begrip raad ik aan er iets over te lezen. Hier wil ik volstaan met een nieuwe poging het bovenstaande gedicht te analyseren. Want waar haal ik vandaan dat de ik-persoon zichzelf ziet als een vis? Dat staat toch nergens? En hoezo leven er andere vissen in die vissenkom? Er staat alleen: ‘jullie leven in een vissenkom’. En de vissenkom ‘overdrachtelijk’ zien als een beeld voor taal is zelfs bizar: dat staat niet alleen nergens, maar levert ook nog moeilijkheden op: waarom zou de ik-persoon, buiten die kom (lees: taal), dan naar adem happen? Als je buiten een taal staat hoef je nog geen ademhalingsproblemen te hebben, toch?
Zo kan ik nog even doorgaan. Er klopt niet veel van mijn interpretatie. Toch vond ik juist door die interpretatie het gedicht aanvaardbaar (het is geen wereldwonder, maar vooruit: een vissenkom als een metafoor voor onze taal zien is toch niet niks). Als ik letterlijk lees wat er staat blijft er niet veel over. Eigenlijk niet meer dan een soort verwijt van de ik-persoon aan anderen die in tegenstelling tot hemzelf zuurstof uit water kunnen halen. Tja, is dit eigenlijk wel een gedicht? Een gedicht moet toch wel enigszins aanzetten tot interpretatie. Doet dit gedicht dat? Goed. Nu komt het: gechargeerd kunnen we zeggen dat een autist letterlijk leest wat er staat. Hij gaat niet zitten interpreteren in een overdrachtelijke zin (zoals ik dat misschien teveel gedaan heb door te suggereren dat het geciteerde gedicht over taal gaat). Een autist ziet de wereld zowat als die er echt (zintuigelijk waargenomen) uitziet. Mensen die niet autistisch zijn vullen hiaten in hun waarneming op met wat ze ‘denken’ dat er is (door extrapolatie, fantasie?). Meestal zonder het zelf in de gaten te hebben gebruiken ze schema’s en andere ‘trucs’ om niet goed te hoeven kijken. En dat is makkelijk, want zo hoeven ze ook niet goed te kijken om zich in de wereld staande te houden. Autisten beheersen die trucs minder, en hebben meer moeite om met de wereld om te gaan. Ze raken vaak overprikkeld doordat ze de informatie die binnenkomt minder filteren. Het is verstikkend om constant in een overflow te zitten! Zoals ik al zei: intussen loopt de ik-persoon blauw aan. Een ander gedicht verderop in de bundel vervolgt:

toen ik blauw was geworden zeiden jullie:
voor ons blijf je wit

ik
copypastend hoe mensen pratend, bewegend
viel er als een beat naast de maat weer niet in

ik wist niet precies wat ik voelde
alleen dat ik het niet wilde voelen

ervan af wilde als van de bom
die ik als een hart met me meedraag in tijden van vrede

na m’n démasqué ging het gemaskerd bal gewoon door
van alle gasten was ik het meest onherkenbaar

ik wilde schreeuwen: m’n hoofd is een speldenkussen
maar uit m’n mond kwam geen geluid, ook nergens anders uit

en de brand binnen in mij was niet echt
maar wel verzengend, en onmogelijk te blussen

Dit vind ik een beter gedicht. Misschien niet per se omdat het meer uitnodigt tot interpretatie, maar omdat het meer aanknopingspunten biedt daartoe. Het leven is een schouwtoneel. En in dit gedicht is het leven ook nog een gemaskerd bal. Allemaal doen we ons voor, terwijl we een masker dragen. En we vinden dat zo gewoon dat we het niet meer geloven als iemand geen masker draagt. Dat maakt de prachtige 5de strofe mogelijk, waarin de ik-persoon onherkenbaar wordt, juist door zichzelf te laten zien zoals hij is! Fraai is ook de eerste strofe met die meervoudige betekenis van het woordje ‘wit’. Wit staat voor een normale huidskleur, maar kan ook als iets oningevulds worden gezien (een spatie), en staat daarmee voor onwetendheid. De onwetendheid van andere mensen die denken dat de ik-persoon gewoon is zoals zij. Terwijl de ik-persoon weet dat hij blauw is. Die probeert dan wel ‘copypastend’ niet op te vallen (om een ongemakkelijke situatie te voorkomen?), maar dat lukt niet al te best. Hij loopt uit de maat en voelt iets dat hij niet wil voelen. Zijn hoofd zit overvol met prikkels, getuige dat ‘speldenkussen’. Inderdaad: er woedt een brand die weliswaar geen brand is, maar wel verzengt. Opmerkelijk hoe scherp in deze poëzie paradoxen zomaar tevoorschijn kunnen komen! Soms zo simpel als dit:

ik kan
niet meer

maar dat is
geen optie

dus kan ik
toch weer

De kracht van hun directheid – of moet ik zeggen eerlijkheid? – maakt deze insisterende gedichten soms heel sterk. Autisten kunnen eigenlijk niet liegen. Waar de meeste mensen liever om de brij heen draaien zegt een autist gewoon waar het op staat. De keerzijde daarvan is dan weer dat het drammerig over kan komen: ‘fak/fak/fak/fak//fak/fak/fak/fak’ luidt een gedicht in deze bundel. Minimal music? Ja, wanneer houdt het op muziek te zijn, en wanneer wordt het geluid? Maar misschien is wat dit gedicht zin geeft de context van het voorafgaande gedicht: ‘fak als ik wel wil luisteren, maar geen gesprek kan volgen’, met de veelzeggende regels: ‘liefde met een barstje erin wordt: géén liefde / een lofzang met één inch kritiek: verziekt / één verkeerde celdeling en: alles verkankerd // dus splits foutloos uiteen in delen / hou je mond bij het mondstuk tijdens het loftrompet steken / slik de tekstballon in, heel de barst die me doorkliefde // heb helemaal / lief me’. Vooral dat: ‘slik de tekstballon in, heel de barst die me doorkliefde’, is veelzeggend. Door taal wordt blijkbaar iets uiteengereten (logisch: want ieder stukje informatie dwingt ons er een passend plekje voor te vinden, en dat kan alleen als iets verandert in de bestaande connecties in ons hoofd). Informatie breekt ons allemaal op, en dwingt ons daarna onszelf weer ‘te helen’. Door de tekstballon in te slikken wordt de barst – die doorklieft – geheeld. En dat is waar het om gaat: autisten hebben meer moeite met die breuk. Alles wat gespleten wordt moet in hun ogen perfect worden waargenomen om (precies) weer in elkaar te kunnen passen en opnieuw een geheel te vormen! Bij ‘gewone’ mensen luistert het niet zo nauw. De lappendeken van een lapjeskat is goed genoeg. Van een autist mag er geen splintertje ontbreken, alles moet als een Rubiks Cube in elkaar passen, alleen dan is het mogelijk om het gehele plaatje tevoorschijn te toveren.

Ik merk dat deze recensie van zichzelf wegloopt. En eigenlijk ook weer niet: poëzie vult precies de opening die een autist pijn doet (doorklieft). De man die blauw werd is een aanrader voor wie in dat gat durft te kijken. Eerder beweerde ik dat een autist de wereld (bijna) ziet zoals die zich aan zijn zintuigen voordoet. Maar is dat wel zo? In de ruis, in de hiaten die zich in onze waarneming voordoen zit misschien ook informatie verborgen. Analoog versus digitaal? Geen enkele autist (geen enkel mens) is uiteindelijk helemaal wat hij is. Het is al een paradox een autist te zijn en dat van jezelf te weten. De zin van alles is niet wat, maar hoe.
____

Erik Jan Harmens (2023). de man die blauw werd Uitgeverij Thomas Rap, 120 blz. € 22,99.ISBN 9789400408906

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...