Wilde poëzie alles zeggen?
door Kamiel Choi
–
–
Op mijn scherm heb ik de bundel wilde dood van Marwin Vos. De bundel heeft een grote prijs gewonnen en is al vaak, en goed, gerecenseerd. Ik vind het ingewikkelde poëzie en had bij meerdere gedichten het gevoel dat ik er te dom voor ben. Dat is een momentopname, maar het is de taak van een recensent om niet alleen de boel te analyseren maar ook gewoon op te schrijven wat hij voelt. Er is geen tijd voor maskers, zoals er in deze bundel zelf geen tijd is voor lyriek en mooischrijverij (hoewel in de afdeling huilstukken en ook elders de klank van de taal belang heeft, ik schrijf niet: een rol speelt, dit soort poëzie wil geen spel zijn, en dat wil ik ook in mijn recensie niet).
Het openingsgedicht zet meteen de toon:
dieven hebben staar en andere nadelen
maar het gemurmel klinkt vertrouwd
geheel naakt zit je op een lichtbruine leren bank
terwijl je op een telefoontje wacht
gewoon een beetje met me praten
–
(blz. 7)
In veel van de gedichten in de bundel is de poëtische stem opgeschreven in de tweede persoon. Dit maakt dat de gedichten soms lijken op gekeuvel over suïcide, maar gekeuvel van hoog niveau:
er was verlies maar zijn er ook geschenken?
het ongeluk wordt in circulatie gebracht
maar het wordt niet aangenomen
kunnen liefdesbrieven je bereiken?
het valt tussen ons in op de grond
als een week mormel
een deel wilde dood (…)
–
(blz. 41)
Bij dit soort gedichten vind ik het moeilijk om de taal te beleven, dus het verschil tussen deze poëzie en de prozaversie van hetzelfde verhaal. Of is het onderscheid tussen poëzie en proza te oppervlakkig voor dit onderwerp, dat tegelijkertijd een stalen vorm eist én ieder spel met de vorm verbiedt. In die zin voelt deze poëzie als een onmogelijke opgave, als een stamelend spreken (in een ‘klein schaamtaaltje’ zoals de dichteres zelf opmerkt) dat niets kan inlossen maar ook niet kan zwijgen. Zo klinkt dat, in de afdeling bindstukken:
–
(blz. 87)
Het ritme van zulke taal doet me denken aan de kreet die meerdere keren wordt geciteerd: elulululululu hoorde ik voor het eerst in een protest van koerdische vrouwen in de stad en daarna nog vaak in protesten tegen racisme, oorlog en klimaatvernietiging, zij wil niet besturen zij wil ontregelen, het doorgaan verhinderen (blz. 117, allemaal kleine letters en net als de hele bundel schreefloos in het origineel). Hoe kan (deze) poëzie meer (willen) zijn dan zo’n protestzang, dan louter het geluid van ons trillende strottenhoofd in de trance van het herbeleefde leed?
Hoe verhoudt zich die impuls tot de logische verbanden die deze poëzie ook lijkt te willen leggen, en tot de inzichten die zij wil communiceren, en ik citeer:
–
(blz. 9)
–
het is mogelijk de aanslag niet persoonlijk op te vatten
–
(blz. 35)
–
er is altijd een kleine lichtstraal die u kunt pakken om het mooiste moment te krijgen
–
(blz. 42)
–
(…) bedroefd zijn over het verlies van een geliefd dier of persoon of omgeving als we een kans krijgen leggen we de verbinding vrij snel maar betrekken die vaak niet op ons eigen handelen
–
(blz. 51)
–
ik heb vragen over de infrastructuur van leven na ongeluk
–
(blz. 57)
–
hoeveel tijd is er in een koets?
–
(blz. 75)
–
in onze met suikerwinsten geplaveide straten
–
(blz. 91)
Waarom volstaat het geluid, de klacht als klacht niet (‘we hebben een klaagcollectief nodig dat klaagt en vraagt wanneer de klacht een feit is geworden dat klaagt en de klacht in circulatie houdt en bidt haar te horen’ (blz. 63). De klacht is niet alleen weeklacht maar ook aanklacht. Er is vaak opgemerkt hoe deze bundel het persoonlijke van een suïcide verknoopt met het politieke (de vluchtelingencrisis, de klimaatcrisis, de toeslagenaffaire). Het politieke geeft de weeklacht woorden en transformeert haar in een aanklacht; de ervaren onrechtvaardigheid (van de graaiers die lak hebben aan klimaat en mensenrechten) wordt drager van het allerpersoonlijkste leed. Ze hebben elkaar nodig zodat er niet niets te zeggen valt.
Hoeveel rouw kunnen we vatten in taal? Het medium taal, die bij uitstek een spel van verberging en onthulling is, is noodzakelijk. Juist de onmogelijkheid om het verlies te ‘vatten’ (voel de metaforen) maakt taal een veilig medium, want daardoor blijft de taal bewoonbaar:
verraad adresseren
thelma blijven lezen in hamlet
het werd hen gevraagd
–
(blz. 90)
thelma is een anagram van hamlet. Hier maakt het sobere weglaten van hoofdletters een taalspelletje mogelijk (ik dacht aan Thelma en Louise, de feministische road movie van Ridley Scott uit 1991). Ondanks alles blijft de taal, de taal, met haar Spielerei. De taal van de dode, de dode als taal, vervaagt of wordt opgeslokt en boven hem sluiten de golven zich weer. De zee van de taal als ons thuis, dat we zelfs als doden niet verlaten, zou ik bijna willen schrijven, maar ik wil de show niet stelen. En waarom heb ik de vorige regel dan niet geschrapt?
Taal is altijd dubbelspel (ik zit in deze recensie ook met van alles te spelen). Dat brengt ons terug bij het probleem waarom deze poëzie en niet bijvoorbeeld de dans, waar niet alleen ons strottenhoofd maar ons hele lichaam een klaagzang kan aanheffen. Antwoord: omdat klagen dan geen aanklacht formuleert. Rouw gaat in de poëzie een verbond aan met onrecht, omdat het onrecht hersteld kan worden. Zolang we de taal bewonen, hebben we deel aan een belofte van toekomst, zelfs als dat een ‘klein schaamtaaltje’ is.
De overweldigende hoeveelheid verwijzingen die het boek maakt naar boeken, films, muziek, wordt in het laatste hoofdstuk, misstukken, expliciet opgevoerd. Als lezer herken ik een aantal namen, maar voel dat ik verdwaal in de paginalange woordenstroom. Misschien is er een impuls dat zoveel dingen zoveel meer belang hebben als we de zelfdoding van een vriend moeten meemaken. De vloedgolf van betekenisloosheid die op ons afkomt na zoiets, mag ons onder geen beding bereiken, dus we moeten uit alle macht blijven spreken.
Een sterk beeld uit de bundel is drie grammofonen tegelijkertijd horen (blz. 60). Die kakofonie komt ook terug in deze bundel en dat vind ik opmerkelijk. Het voelt alsof deze poëzie in al haar authenticiteit de keerzijde is van een heel mager bundeltje dat bijna alleen maar doodstille witregels bevat. Misschien is rouwen ook het rouwen om het gegeven dat de taal te kort schiet.
Wilde dood maakt een indrukwekkend universum voelbaar, waarin het zwaartekrachtcentrum de zelfdoding is. Het is ingewikkelde poëzie voor scherpe lezers die geboeid zijn door het verband tussen rouw en taal.
____
Marwin Vos (2022). wilde dood. het balsanseer, 112 blz. € 24,00. ISBN 9789079202928