Uit evenwicht
door Jan van Gulik
–
–
Als jonge vrouw voer Anne Meerbergen een aantal jaren mee op een olietanker, zo maak ik op uit de flaptekst van haar nieuwe bundel Schipperen, die dit jaar verscheen. De bundel bestaat uit drie afdelingen, waarin de dichter steeds een andere invulling geeft aan het begrip ‘schipperen’. Toch kom ik tot de conclusie dat de verschillende perspectieven in de drie afdelingen nauw bij elkaar aansluiten. In alle drie de afdelingen, zo zal ik laten zien, raakt de lezer in disbalans. Anne Meerbergen weet in Schipperen het weifelend vermogen van de binnenwereld in drie perspectieven op unieke wijze te verwoorden.
In de eerste afdeling ‘aanmonsteren’ lees ik over de ervaringen van Meerbergen tijdens haar reis over het water. Meerbergen duidt haar periode op het water als ‘de dagen van evenwicht’, een leven zonder tijdbesef waarin de nachten uit de lucht tuimelen. Daarnaast maak ik op uit de plaatsaanduidingen onderaan de gedichten dat er ook van plaatsbesef geen sprake is. Zo maakt Meerbergen onder andere sprongen van de Atlantische Oceaan (p.10), naar de Rode Zee (p.11), om vervolgens terug te keren naar de Atlantische Oceaan (p.12). Tijd en plaats zijn relatief. De dagen staan in het teken van afstand vergaren en verwonderen.
De meest interessante gedichten in ‘aanmonsteren’ vind ik de gedichten waarin Meerbergen voet aan wal zet. Wanneer de mensen van de zee aanleggen, wordt een routine doorbroken. Als de olietanker bijvoorbeeld aanlegt in Kuwait, loopt de bemanning ‘landziek’ door de straten. Het is de beschrijving van deze ‘landziekte’ die ik het meest treffend vindt in deze afdeling. Het zegt iets over wortelen, wennen aan nieuwe situaties, over aanpassingsvermogen. Ik zal dit illustreren aan de hand van dit gedicht.
hield een schelp tegen je oor
–
zocht het zout in huis
de zee trok, het wende
–
je werd je tekort
leerde opnieuw kijken
naar muren, verlegde je horizon
het wiegen
–
wachtte op het water dat brak
–
België
–
[p.20]
Na een lange zeereis, keert Meerbergen terug in België. Het valt mij op dat in de meeste gedichten in ‘aanmonsteren’ een lyrisch ik wordt gebruikt. Dit lyrisch ik heb ik, zoals u heeft gemerkt, door de hoge mate van analogie tussen deze ‘ik’ en de dichter zelf gelijkgesteld aan Anne Meerbergen. In dit laatste gedicht wordt een ‘jij’ aangesproken. Mogelijk spreekt Meerbergen over een naaste met wie zij de reis heeft afgelegd.
De schets van de persoon die moeilijk kan aarden op het vaste land, wordt versterkt door het tempo van het gedicht. Korte zinnen worden gesterkt door alliteraties als ‘zocht het zout in huis / de zee’ en ‘het wiegen / wachtte op het water dat brak’. Het hoge tempo in combinatie met de beelden van een persoon die terugverlangt naar het water, ‘zout in huis’ zoekt, geeft mij een gevoel van paniek. Het verlangen naar het water blijkt eveneens uit het ‘wachten’ in de vijfde strofe van het gedicht. De dubbelzinnigheid die hiermee gepaard gaat vind ik meesterlijk. Het water ‘brak’. Enerzijds associeer ik deze laatste zin met het breken van een golf. De jij-persoon wacht totdat de golf hem thuisbrengt, het water op, maar de golf breekt. Het water is onbereikbaar, thuiskomen kan niet meer. Anderzijds associeer ik de laatste zin met ‘brak water’, water met een lage zoutconcentratie wat voornamelijk te vinden is in gebieden waarin zoetwater overgaat in zeewater. Vaak betreffen dit riviermondingen, openingen naar de grote zee, het thuis van de jij-persoon. Het brakke water bevestigt het verlangen van de jij-persoon om terug te keren naar zee.
In de tweede afdeling ‘bindweefsel’ spreekt Meerbergen over de omgang met de dood van haar vader. Het overlijden van de vader brengt Meerbergen uit evenwicht, een thema dat als een rode draad door de bundel loopt. De gedichten in ‘bindweefsel’ betreffen onder andere beschrijvingen van ervaringen van vader en dochter. Het levert herkenbare en ontroerende poëzie op. Het volgende gedicht raakt mij in het bijzonder.
op een autoloze zondag
–
dat was behoorlijk onhandig
–
ik vroeg me af op ik op zo’n dag
echt moest fietsen
–
in evenwicht op twee wielen
hoe kon ik niet vallen op knieën
mijn handen schaven
–
het geluid stond stil en ik
raakte niet vooruit
–
[p.27]
Wat mij allereerst aanspreekt in dit gedicht is het zachte eufemisme in de tweede strofe: ‘behoorlijk onhandig’. Het klinkt in mijn ogen kinderlijk en past daarom perfect in een gedicht waarin de band tussen vader en dochter centraal staat. Verder vind ik het beeld van de fiets grandioos. De twee wielen als dragers, zoals ook ouders dragen. Het verliezen van een wiel, een ouder, verstoort het evenwicht. Meerbergen valt en komt niet meer vooruit. Wie een ouder verliest, moet schipperen, zoeken naar houvast.
In de derde afdeling ‘handleidingen’ lees ik over een liefdesrelatie. De twee geliefden treffen elkaar telkens in een huiselijke setting. In deze (soms te vertrouwde) setting delen de geliefden hun kwetsbaarheden. Deze kwetsbaarheden worden aan de hand van zintuigelijke beschrijvingen duidelijk gemaakt. Een prachtig voorbeeld hiervan is het gedicht met de beginregel: ‘je slaapt, onder mijn vingers’ .
vertrouwde huid, wij
–
tegenliggers van flanel
zoeken elkaars kanten
–
midden in de twijfelaar
schuiven naar onze randen
–
in de nacht blindelings
raad ik je wimpers
–
je raakt me met gesloten ogen
–
[p.41]
De tweede strofe van ‘je slaapt, onder mijn vingers’ raakt mij in het bijzonder: ‘tegenliggers van flanel / zoeken elkaars kanten’. De kwetsbaarheid die ik zojuist aanhaalde, wordt hier met een dubbelzinnigheid op schitterende wijze afgebeeld. Ik zie de geliefden ieder aan een zijde van het bed liggen, naar elkaar op de tast. Ze vinden vertrouwdheid in elkaar, zo blijkt ook uit de ‘vertrouwde huid’ in de eerste strofe. Het flanel doet mij denken aan de ruwe stof van een pyjama. De verwijzing naar ‘kant’ interpreteer ik, naast als een verwijzing naar een zijde van het bed, eveneens als een verwijzing naar een stof. De stof kant is fijner en zachter dan flanel. De ruwe geliefden zoeken elkaars zachtheden. In deze vertrouwde omgeving laten de tegenliggers het ruwe los door middel van zachtheid, kwetsbaarheid. Hoewel de geliefden schipperen, twijfelen om zich open te stellen door van elkaar weg te schuiven, begrijpen zij elkaar. Ze raden elkaars ligging ‘met gesloten ogen’.
In de zoektocht naar evenwicht, verlangen mensen naar houvast, zo blijkt uit de dichtbundel Schipperen van Anne Meerbergen. Een nieuwe woonplaats, een overleden vader of een prille liefde brengen ons in disbalans. We schipperen, zoeken een eigen koers, een nieuw evenwicht. Meerbergen weet de kwetsbaarheid die hiermee gepaard gaat in rake beelden te vangen. Het maakt de bundel lief en bovenal herkenbaar.
____
Anne Meerbergen (2023). Schipperen. Uitgeverij P, 46 blz. € 18,00. ISBN 9789464757088