‘De verjijde ik’
door Onno-Sven Tromp
–
–
Zoals je poëzie kunt opvatten als een tot mislukken gedoemde poging om het onzegbare te zeggen, zo kun je Ten Berge handboek beschouwen als een tot mislukken gedoemde poging om een ongrijpbare dichter te (be)grijpen. In dit overzichtswerk gaan tal van kenners de strijd aan met (vooral) het poëtische oeuvre van H.C. ten Berge, die naast gedichten ook romans en essays heeft geschreven. Het boek is verschenen ter gelegenheid van Ten Berges vijfentachtigste verjaardag.
Na een inleiding van de redactie bespreken letterkundigen, collegadichters en -schrijvers (onder wie ook Meandermedewerker Hans Puper) in chronologische volgorde de twintig dichtbundels die Ten Berge tot nog toe publiceerde, van Poolsneeuw uit 1964 tot en met Een kinderoog uit 2022. Drie keer werden zijn gedichten verzameld: in Gedichten (1969), Materia prima. Gedichten 1933-1993 en Cantus Firmus. Gedichten 1993-2013, en sommige gedichten verschenen alleen in zo’n verzameld werk.
Twintig keer gaat een kenner van het werk van Ten Berge de diepte in door een van zijn dichtbundels te analyseren en inzicht te geven in hoe de bundel bij verschijnen door critici werd besproken. Wie op pagina 160 is aanbeland, heeft al die analyses van de afzonderlijke bundels achter de kiezen en krijgt daarna een serie bijdragen voorgeschoteld waarin verder wordt ingegaan op kenmerkende facetten van Ten Bergers (poëtische) oeuvre. De auteurs van die bijdragen beschouwen bijvoorbeeld de antropologische achtergrond van de dichter, zijn verhouding tot het modernisme en het belang dat hij hecht aan het maken van vertalingen van het werk van buitenlandse dichters.
H.C. ten Berge wordt een experimentele dichter genoemd, omdat hij in zijn werk veelal onderzoekend te werk gaat. Elk woord is doordacht, elk enjambement verfijnd, maar tegelijkertijd blijft elk gedicht een momentopname. Veelvuldig herneemt hij (delen van) gedichten in een volgende bundel, om ze verder uit te werken, om te bouwen en te vernieuwen. Door de doordachtheid van zijn werk worden zijn gedichten soms gezien als hermetisch en is hij verwant aan bijvoorbeeld Gerrit Kouwenaar. Ook probeert hij zichzelf zo veel mogelijk uit zijn gedichten weg te laten, door niet te schrijven in de ik- maar in de hij-vorm of door zichzelf aan te spreken met ‘je’, verwant aan de ‘men’ van Kouwenaar.
Vanwege zijn drang om poëzie voortdurend te blijven vernieuwen, wordt H.C. ten Berge ook gezien als een ‘traditionele modernist’. In navolging van onder anderen de Amerikaanse dichter Ezra Pound verwerkt Ten Berge bijvoorbeeld mystieke teksten en poëzie uit de middeleeuwen in zijn eigen werk, als een soort collages. Het label ‘traditionele modernist’ heeft iets tegenstrijdigs, maar dat is slechts schijn: de dichter staat met één been in het verleden, maar zet tegelijkertijd een stap in de toekomst. Juist door het (her)gebruiken van teksten uit het verleden en het maken van vertalingen probeert hij het werk van anderen in leven te houden. Zoals de cellen van ons lichaam zich blijven vernieuwen, zodat wij kunnen leven.
Aan de ene kant geeft Ten Berge handboek een interessant (tijds)beeld van het werk van de dichter. De gekozen tweevoudige benadering (eerst de afzonderlijke bundels, daarna de thematiek) biedt veel inzicht in de ontwikkeling van zijn gedichten en zijn manier van werken, zowel voor lezers die willen beginnen aan het werk van H.C. ten Berge als voor degenen die er al mee bekend zijn. De redactie heeft het boek niet voor niets een ‘handboek’ genoemd, een naslagwerk dat een zekere volledigheid nastreeft.
Die degelijke, wetenschappelijke insteek lijkt niet helemaal recht te doen aan het fluïde karakter van zowel de dichter zelf als van zijn werk. Een van de thematische bijdragen gaat bijvoorbeeld in op de heteroniemen waarin de dichter zich pleegt te hullen: Tramontane (een doorzichtige vertaling) en Xander Specht. En ik noemde al het herhaaldelijk omkatten van zijn eigen poëzie en het herkauwen van andermans en eigen teksten. Die volatiliteit leent zich eerder voor een aanpak die minder rigide is. Je krijgt als lezer van het handboek soms het gevoel dat de dichter door het boek wordt gekooid en dat (te) krampachtig geprobeerd wordt zijn werk in te kaderen.
Een experimentele dichter als Ten Berge vindt het niet erg om te falen. Het falen, het ‘mislukken’ van zijn gedichten is juist een wezenlijk element van de vernieuwing die hij nastreeft. Het is alsof Ten Berge te werk gaat volgens de wetenschapsfilosofische principes van Karl Popper. Met elk gedicht, met elk experiment probeert hij een theorie te falsifiëren, en zolang hij blijft falen, zolang zijn experimenten mislukken, blijft de theorie overeind. Maar wat is die ‘theorie’ van Ten Berge, wat is de heilige graal waar hij naar zoekt? Een bijdrage over de meer filosofische en speelse kant van de dichter heb ik in het handboek gemist. Ook wordt in de inleiding van het handboek de vriendschap van Ten Berge met de componist Simeon ten Holt aangestipt, die we kennen van zijn betoverende Canto Ostinato. Maar in het handboek is geen bijdrage te vinden die dieper ingaat op de invloed van muziek op het werk van Ten Berge, hooguit wordt zijn aandacht voor klank en ritme genoemd.
Gelukkig kun je Ten Berge handboek ook uitstekend als een snoepwinkel beschouwen. Zoals ik aan het begin van deze bespreking al schreef, mag je de poging om de dichter te kooien gerust als mislukt beschouwen: niks volledigheid, niks wetenschappelijkheid. In de snoepwinkel staan glazen potten vol jujubes,wijnballen en zoethout uitgestald en je kunt zelf kiezen welke van de kleurrijk gevulde potten je wilt openen en uit welke potten je een graai wilt nemen. Voor wie bij deze avontuurlijke benadering toch behoefte heeft aan enig houvast, biedt het namenregister achterin een mooie ingang. Ik neem de proef op de som en kies daaruit Remco Campert, te zien als een tijdgenoot maar in zijn toegankelijkheid ook als een tegenhanger van Ten Berge. Al bladerend ontdek ik zo dat Ten Berge enkele van zijn bundels publiceerde bij dezelfde uitgeverij als Campert (De Bezige Bij) en dat er sporen van Camperts werk in dat van Ten Berge te vinden zouden moeten zijn. Je zou ook Dante Alighieri of W.F. Hermans als ingang kunnen kiezen, om op een vrijere manier Ten Berges werk te verkennen en te ontsnappen aan de ietwat schoolse opzet van het handboek.
Tot slot wil ik hier uit Ten Berges enige eigen bijdrage aan het handboek citeren, een niet eerder gepubliceerd gedicht ‘OORSPRONG’ waarmee het handboek opent (pagina 8). De eerste zes strofen vormen het meest toegankelijke deel, er is geen woord Spaans bij. Daarin kijkt de ‘ik’ (of zoals Erik Lindner het in zijn bijdrage mooi noemt: ‘de verjijde ik’) terug op zijn carrière als dichter. Daarna schrijft hij de volgende drie laatste, concluderende strofen.
–
(…)
–
De oorsprong die je zoekt
had je op een haar na in een droom
hervonden toen je al vroeg werd
–
gewekt door dom gekoer van dikke duiven
in de vensterbank die het zicht op het begin,
de verheldering bij dageraad doorkruisten.
–
Je wist, nu rolt het woord zich niet meer uit
als een ontkrulde varen in het licht
van wat de slaap had willen openbaren.
Die slotstrofen zijn te lezen als een ode aan Ten Berges onwetendheid, als eeuwige bron van zijn nieuwsgierigheid, die van hem voor altijd een zoekende dichter heeft gemaakt, die weet en wil dat hij nooit iets zal vinden.
____
Handboek H.C. ten Berge, redactie Piet Gerbrandy, Mathijs Sanders, Carl de Strycker (2023). PoëzieCentrum, 250 blz. € 25,00. ISBN 9789056553210