Peter De Voecht is schrijver, docent en schrijfcoach. Hij publiceerde eerder proza en poëzie in verschillende literaire tijdschriften (bv. Het Liegend Konijn, Kluger Hans, Gierik&NVT, De Optimist, enz.). Ook heeft hij één roman (Slachtvlinders) en twee prentenboeken voor volwassenen (Dwarrelstad en De vrouw van de schilder) gepubliceerd.
foto © Marijs Vissers
–
Naar je mond. Ik schrijf een brief
naar je mond. Ik wankel je gekauwde
wereld in, waar lichtkokers, zuilen, draadvlees.
–
Je vingers zijn speelgoed
ringen rond plastic
–
knoppen puilen uit je bed.
Ik blijf bij je als takken in winter.
Verbonden door een dunne draad vlees.
–
Je proeft het glas water rond je
tanden. Ik mors mijn lijf
–
naar de mal van je glas.
Baarmoeder, je mond.
–
–
OOIT, ANDERS
–
Word wakker. Adem traag
als een kadaver. Groei
uit geelzwarte grond:
wakker je vulkaanaarde
–
aan. Kraak als kiem
uit de zwaarte van je harnas.
–
Met je hoofd langs het grint
van een zwavelstrook strijken:
blijf lucifer, ondanks je vlam.
onderschat nooit het ijle van een begin.
–
Niemand weet nog
hoe het nooit begon.
–
Elke ochtend: schraap je
de lengte van je zwavel:
Wij, zwijgzaam Wij.
–
Er schuilt een huis in dit huis
zoals in elke man een vrouw.
Toch blijft het tussen de wanden
cementstil. Daar vind je me,
–
onbewogen als meeldauw.
Traag groeiend als een zon.
Onbewogen als een avond.
–
Wanneer later het licht zich legt
schuilt ook in de tuin een tuin:
binnen de dooraderde bomen
ademen harten diep in hun stam.
–
Zoals een bundel zenuwbanen
het netwerk van draden in de muren.
In alle muren, tussen alle huizen.
–
Als in een trage korte film
ligt het kind in ons als kind
te waken: het leert het zwijgzaam
zwarte van alle hoeken te praten.
–
Dan al begint het: dat gedaver
van gedachten in gedachten.
We blijven, zwijgzaam zwart, tot het kind
zich niet meer als kind herkent.
–
Want elk einde verdient iemand om het te zien.
–
Ik goot mezelf in een mal van wat een mens moest lijken:
naar een lichaam geënt op het glooien van de wind.
–
Nu alle land blank staat onder de zachte dwang van erosie
en ik in de zwaarte zink van een warme regenwolk,
durf ik te weten: omarm het wrakhout tot je de boom voelt.
–
Dan en daarna ontknopt zich de wilde drift die ons alles
over de nood aan ruimte leerde. Hier, in dit hinter, dit heim,
droom ik alles bij elkaar. Droomt iets, misschien ikzelf,
mij weer verder. Tijd om de mal te lossen.
–
Onder de vlakke klank van dit papieren water
monstert een diepte zichzelf. Daar waar een vrouw
of man uit een rotswand gloeit. Zichzelf ziet.
–
Vraagt: Laat me in je hangen als regenval.
Begrijp me zonder jezelf te begrijpen.
Welkom in mijn wereld. Het is onze wereld.
Want er is zoveel dat mooi mag zijn: