door Hans Puper
Kees ’t Hart leest op de volgende Meander Live (15 mei) zijn laatstverschenen bundel voor: Het vogelkerkhof. Hij is de zevende dichter in een inmiddels indrukwekkende reeks: Esther Jansma (vertegenwoordigd door Wiljan van den Akker), Iduna Paalman, Ester Naomi Perquin, Mustafa Stitou, H.C. ten Berge en Sasja Janssen. Bij velen is hij vooral bekend als de schrijver van romans, verhalenbundels en essays. Zijn dichtbundels verschenen met grote tussenpozen: Kinderen die leren lezen in 1998, Ik weet nu alles weer in 2008 en zijn laatste afgelopen december.
Zijn taalgebruik is helder, maar vergis je niet: je moet aandachtig lezen en luisteren. Zonder raadsel geen literatuur, schreef hij in De kunst van het schrijven, en daar heeft hij zich altijd aan gehouden. In het lange titelgedicht (het bestaat uit 50 strofen van vier regels), vliegt een vogel tegen het raam; hij overleeft het niet. De dichter en zijn dochtertje bekijken hem, denken aan de dood ‘[e]n kijken eraan voorbij’. In de zesde strofe staat iets schijnbaar eigenaardigs:
In haar bed te rusten dakloos
Als een vogel ik sta te kijken
en wandel in haar dromen mee
Een dichter die meewandelt in de dromen van een droomloos meisje? Ja, want de verbeelding van de dichter heeft het overgenomen: ze gaan op zoek naar het vogelkerkhof ‘in een bos bij lage duinen’, waar een dichter woont die de vogels eenmaal per jaar terugroept ‘in wolken / Van gedachten en herinneringen’. Een goede dichter kan dat: zolang je zijn gedicht leest, leven de vogels. (Wat zou er gebeuren als hij zelf stierf? Adriaan Roland Holst wist dat. Dan ‘vlogen er meeuwen over zonder kreten. / Zij vlogen over naar wat eenmaal was, / naar lief en leed en naar voorgoed vergeten.’ De dichter uit het bos lijkt sterk op hem).
Ook ’t Hart wekt doden tot leven, zoals in de reeks ‘Voor de doden’, gedichten die hij schreef als ‘dichter van dienst’ voor De eenzame uitvaart in Den Haag. De dichter(es) leest dan een gedicht voor op een begrafenis- of crematieplechtigheid waar geen nabestaanden worden verwacht. In het eerste van de vijf gedichten spreekt ’t Hart tegen de dode; daarmee maakt hij hem tot luisteraar, en als je luistert, leef je. Het getuigt van een zachte zelfspot, hij maakt het gedicht daar sterker mee. Er spreekt verbondenheid uit, ze zijn lotgenoten.
Als ik doodga staan er stukjes in de krant
Van mensen die me nauwelijks hebben gekend
Hij was schrijver werd geboren en ging dood
En verder was er niet veel met hem aan de hand
Nu zeg ik hier voor jou dit allerlaatste bericht
Ik ben je eerste en je laatste stukjesschrijver
Ik maak nog even melding van je bestaan
Het is maar een gedicht je hebt er niks meer aan
Jij maakt geen kans op leven en ik denk aan de dood
Zo zijn we bij elkaar twee mannen alleen gescheiden
Door wat planken en de stilte in een kleine dodenzaal
Wat laatste woorden nog ik zet ze rustig bij elkaar
Dat kan ik voor je doen dat doe ik nu hier zijn ze
Hij was een man hij werd geboren en ging dood
Poëzie gaat over vergankelijkheid: ‘Poëzie is altijd terugkeer naar een weg waarop men fietst’. Het is een regel uit ‘De eerste schooldag.’ Het gaat niet om een kind, maar om een jonge leraar Nederlands. Op een mooie ochtend fietst hij door de weilanden naar de scholengemeenschap RSG in Purmerend, waar hij voor het eerst voor de klas zal staan. De oudere dichter kijkt met weemoed terug, maar weet de tijd stil te zetten: ‘Ik was een nieuweling zoals ik nu nieuweling mag zijn’.
Dit is lang niet alles: de bundel gaat ook over verwondering, de dood van Lord Lister (spannend!), mailtjes met Wim de Bie om naar de boekenmarkt te gaan. En lees Vincent op Ameland eens, dan weet je wat je te wachten staat. ‘De thuisblijvers hebben ongelijk gehad’, zal ik achteraf op Facebook schrijven, dat weet ik nu al.
—–
Meander Live vindt plaats op 15 mei in het Luxor Theater, Houtmarkt 64, Zutphen. Aanvang 20.00 uur, entree € 10. Kaartverkoop: op de site van Luxor of aan de kassa.