LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Daan Doesborgh – Moet het zo

17 mei, 2024

Zo moet het

door Ivan Sacharov




Wat verwacht men eigenlijk van een recensent? Daar zijn allerlei opvattingen over. Maar ik denk dat het erom gaat dat hij iets wezenlijks laat zien van de poëzie die hij bespreekt. Iets waarin deze poëzie zich mogelijk onderscheidt van andere. Laat ik eens proberen dat te illustreren aan de hand van de tweede bundel van Daan Doesborgh, Moet het zo:

ONTMOETING BOVEN SNIZJNE

Opeens was ik in een zomernacht
Europa lag aan elke kant te slapen
Je zat in je stoel en gaapte
Ik zwaaide, zweefde naast je

Het leek een veld waarover we vlogen
Te hoog om te zien dat het
zonnebloemen waren, en ik wilde
nog iets vragen, maar je sliep

En naast je sliep je lief, terwijl
vlakbij plots een shrapnelkop ontbrandde
Maar nacht was het niet toen,
en je viel wel, maar je landde

Een kort gedicht. Maar dat volstaat ook. Als het eigene niet in de details zit, waar dan wel? En over details gesproken: punten ontbreken. Afgebroken zinnen als een beeld voor afgebroken leven? Toegegeven: er zijn meer dichters die geen punten gebruiken, maar die ‘shrapnelkop’, hint wel heel sterk op een onnatuurlijk einde. De titel spreekt ook een woordje: Snizjne is een stadje in het oosten van Oekraïne. En dan denken we helaas aan oorlog en lezen we de prachtige tweede regel van dit gedicht in die context. Hoezo prachtig? Omdat Europa als (mythische) vrouw eigenlijk maar aan één kant van het bed tegelijk kan slapen! Hier is ze in haar eentje twee personen tegelijk, als een getrouwd stel, dat ruzie maakt. Met de oorlog in Oekraïne dringt de realiteit dit gedicht binnen. Het geeft de dichter een reden om over de dood te praten, de dood waarvoor hij een zekere obsessie heeft. Ik kom hier nog op terug. Gaat het in de tweede strofe echt om gewone zonnebloemen? Letterlijk zijn zonnebloemen bloemen van zon (licht). Men kan ook aan van Gogh denken, die (ook al) niet op een natuurlijke manier aan zijn einde kwam (en zijn oor afsneed, wat misschien appelleert aan de klap van de ‘shrapnelkop’). Ook de laatste twee regels van het gedicht zijn goed, de allerlaatste regel is – met dat wiebelende, in een gigantisch understatement uitmondende einde – zelfs zeer goed.

Doet het er voor de waardering van deze poëzie veel toe dat de dichter zijn bundel in vijf (naamloze) hoofdstukken heeft ingedeeld? Ik weet het niet. De dood bepaalt in alle hoofdstukken de sfeer. Angst (de ik-persoon zegt zelf dat hij ‘voor bijna alles bang is geweest’), obsessie, en het idee dat ‘ons einde niet veraf is van ons begin’ (wat een soort cyclische wederopstanding impliceert), markeren de ondertoon van de hele bundel. Een gedicht als ‘TIME MAGAZINE’, in hoofdstuk III, met de veelzeggende beginzin ‘Het ruikt naar kerosine / in het graan.’, zou wat mij betreft direct naast het boven geciteerde gedicht in de bundel kunnen staan. Wel lijkt er gaandeweg een soort verwerking op te treden en is er sprake van ziekte in hoofdstuk II, en van water als overheersend element in hoofdstuk IV. Ook is er een soort symmetrie in de bundel, die het eind aan het begin koppelt. Om een wederopstandingsgedachte mogelijk te maken?

De dichter lijkt geïnspireerd door ‘Het lied der dwaze bijen’, van Nijhoff, voor de omlijsting. Het allereerste gedicht van de bundel,’ PREFIGURATIE’, eindigt met deze strofe: ‘Het verhaal draait als een spiegel om zijn as: / geen raat in het karkas van een leeuw / (het begin begrijp je aan het einde pas), / maar sneeuw op honing en honing op sneeuw’. Het gedicht leest als een soort commentaar op de rest. De sneeuw in de laatste regel kan iets met het wit van de pagina te maken hebben en een (nog) onbegrepen inhoud; de honing met een beoogde, ‘begeerde’ betekenis, die de sneeuw hopelijk laat smelten. Ik vind het niet zo sterk en citeer het vooral omdat het doet denken aan het laatste gedicht van de bundel:

VAN DE ROUWENDE IMKER

je was er niet meer, en ik
vertelde het de bijen,
toen voelden zij ook
het sneeuwt, je bent gestorven,
dat alles subtiel was veranderd
de korf wat naar rechts,
was opgeschoven

Plinius zegt dat honing
het speeksel van de sterren is,
watertandend kijkt de hemel
naar mijn korven, van Vergilius
moeten we geloven dat bijen
uit dode ossen worden geboren

je bent geen os, maar toch
zet ik een korf bij je graf, en
als het kan dat de dood van
een koningin een nieuwe brengt

dan wacht ik tot de bijen me al
dansend de stand van de zon laten
zien, en je naam weer zoemt in de raten

Dit is wel een pronkstuk. Een tekst over iemand die is overleden, en die de dichter (correctie: de ‘ik’-persoon) hoog heeft zitten. Maar het herinnert ook sterk aan Nijhoff. Niet alleen door de (bijna) letterlijk geciteerde regel uit ‘Het lied der dwaze bijen’, maar vooral door het verlangen, dat het verlangen dat Nijhoff in zijn gedicht uitdrukt, spiegelt. De vijfde regel is interessant: alles is sinds het overlijden ‘subtiel veranderd’. Een verandering die er o.a. uit bestaat dat de korf ‘naar rechts is opgeschoven’. De korf die het gedicht is, of, zoals bij Nijhoff waarschijnlijk: het woord. Hoe dan ook, we lezen van links naar rechts. Door de tijd schuift ‘het actuele woord’ op naar rechts. De dichter spreekt over ‘mijn korven’, waar de hemel watertandend naar kijkt. Dat zou de hemel kunnen zijn waarin de geliefde persoon die is overleden vertoeft, en waar hij terugverlangt naar zijn aardse bestaan. Maar het zou ook ‘een hemel op aarde’ kunnen zijn, waarnaar verlangd wordt; een hemel die in het lied der dwaze bijen – niet expliciet benoemd, maar wel verondersteld – een belangrijke rol speelt. De bijen reiken bij Nijhoff naar ‘een geur van hoger honing’. Hier reikt de hemel naar de korven, en daarmee óók naar honing: naar woorden die zich niet per se aan één betekenis binden! Uit een dode os worden ‘bijen geboren’. Voor elke dode koningin kan een nieuwe opstaan. Wie, zoals de ik-persoon, een korf (een gedicht) zet bij een graf, hoopt dat die korf bevolkt zal worden en wacht tot de naam die hij noemt-zoemt in de raten, dat is: hij wacht tot zijn woorden gelezen worden en (opnieuw) gevuld met betekenis! Mijn verklaring is geen eindoordeel. Lezen verandert voortdurend alles, net als leven. Dat is het mooie ervan. Dat ‘de korf wat naar rechts, / was opgeschoven’, kan op zichzelf bijvoorbeeld heel anders geïnterpreteerd worden. Wie Europa en de Europese Unie in zijn hoofd heeft, kan landen zien als raten in een korf. En ja, de korf is wat naar rechts opgeschoven: de unie heeft zich naar het oosten uitgebreid.

Is de werking van taal het echte thema van deze bundel? De mooiste gedichten doen mij aarzelen. In hoofdstuk III staat:

LOVEDOG

toen ik nog op je wachtte
zei ik wacht maar
en leefden alle straten
alleen jouw dood zat
zwijgend aan een tafel
biervliegen kwamen en gingen

en heel de stad
leek over je te praten
maar hoe meer we je overal
weer tegenkwamen, hoe beter
we begrepen dat je echt
en voorgoed was verdwenen

hoe langer je zweeg,
hoe meer we praatten
en we stopten pas toen jij
in een grote hal duidelijk zei:
dit is de slaapkamer

Prachtig hoe de dichter de dood apart zet in de eerste strofe, en hoe de straten daar allemaal leven. Wanneer iemand niet meer onder ons is, kan hij overal zijn. Wie hem of haar zoekt, meent een tijdlang zijn verlies overal te kunnen vinden. Toch gaat dit gedicht niet alleen over menselijke gevoelens. De laatste strofe laat dit werkelijk briljant zien. Schitterend, hoe een grote hal (een plek waar veel mensen komen en die galmt als een gedicht) opeens een slaapkamer blijkt – een slaapkamer waarin het natuurlijk stil moet zijn om (eeuwig) te kunnen slapen! Maar zit hierin ook niet een aanwijzing over de werking van poëzie? In poëzie kunnen – net als in een hal – veel stemmen klinken (betekenissen, die om de voorkeur strijden). En dan wordt deze transformatie tot slaapkamer uiterst effectief. Alleen als we stil zijn kunnen we immers horen wat het gedicht zegt! Als we ons niet ‘vastgebeten in eigen gelijk’ weten, zoals de dichter elders schrijft. Lao Tse zei het al: ‘zij die weten spreken niet, en zij die spreken weten niet’. Ja! Het gedicht is een slaapkamer! Een context waarbinnen we misschien kunnen zeggen dat de recensent lezers opmerkzaam moet maken op een eventueel gordijn. Een gordijn dat gedicht is en iets aan de aandacht laat ontsnappen. Iets, dat geen definitief oordeel of definitieve waarheid verdraagt, behalve misschien de transcendente. De dichter wil ‘dit iets’ doen rijzen, sterven en laten herrijzen. Al is het alleen maar in het hoofd van een lezer. Dat lijkt mij het thema van deze (en eigenlijk alle goede) poëzie. Zo moet het.

____

Daan Doesborgh (2024). Moet het zo. Uitgeverij Van Oorschot, blz. 80. € 19,99. ISBN 9789028214033

     Andere berichten