LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Astrid Lampe – Zachte landing op leeuwenpootjes

5 aug, 2024

Eigenzinnig

door Peter Vermaat



Van harte welkom in het P.C. Hooftpaleis. Onmiddellijk achter de ingang wacht de nieuwste laureaat, Astrid Lampe, je al op. Zoals de vele teksten op borden langs de lange aanlooplaan je al hebben ingeprent, weet je dat er niet mag worden gesproken, laat staan gezongen. Aanrakingen zijn eveneens uit den boze. Dit paleis kent een bewogen bewoningsgeschiedenis. Sommigen riepen om het hardst dat zij niet tot de collectie wilden behoren (W.F. Hermans, Jan Wolkers), anderen werden pas na veel geroeptoeter toegelaten (Hugo Brandt Corstius). Waar het dichters betreft zijn alle ‘grote namen’ wel vertegenwoordigd: Achterberg, Bloem, Adriaan Roland Holst, Gerhardt, Vasalis, Hendrik de Vries, Lucebert, Kouwenaar, Vroman worden genoemd, alleen Nijhoff ontbreekt. Pierre Kemp misstaat enigszins in het rijtje winnaars en Wigman wordt gemist. De afgelopen decennia ging de prijs mogelijk vaker naar ‘vormisten’: Faverey won de prijs nooit, maar met Gerlach, Brassinga en nu Lampe treedt een inmiddels flinke stoet in zijn voetsporen. Voor meer eigenzinnige dichters als Willem van Toorn is het intussen te laat: hij overleed onlangs.

Ze wijst je de deuropening waar je – enigszins bukkend – doorheen moet gaan en als de deur achter je in het slot klikt, dwaal je in een negentiende-eeuws Oost-Europees paleis, hier en daar gemeubileerd in Louis XIV-stijl met barokke leeuwepootjes, met grotendeels opengescherfde ramen en ragende gordijnen, terwijl over de wuivende korenvelden vanuit de verte kanongebulder tot je doordringt.

Zo kom je binnen in de bundel Zachte landing op leeuwenpootjes van Astrid Lampe, die bestaat uit 56 gedichten zonder titel, zonder interpunctie, zonder indeling in afdelingen en eigenlijk in één groot verband van begin tot eind, waarin verschillende elementen steeds terugkeren: de oorlog, landschappen, de dierenwereld, sporen van mensen en ‘kreten’ van actualiteit, als het ware door voorbijglijdende onzichtbare vogels naar de open ramen geroepen.

Lampe is geen dichter van rijm of van klank: hoogstens zou je haar ‘beeldrijm’ kunnen toekennen, aangezien ze het halverwege een gedicht herhalen van de openingsregel of woorden daaruit veelvuldig toepast. Op die manier slaagt een dichter erin om een gedicht, zonder het per se hebben van een ‘externe logica’, wel een ‘interne logica’ te geven, waarmee je als lezer tijdens het lezen af en toe de bevestiging krijgt op bekend terrein te verkeren.

Eigenzinnig. Een term die niet alleen uitgesproken (en onuitgesproken) dichterlijk is, maar daarnaast ook buitengewoon geschikt voor besprekers. Je kunt er immers mee aangeven dat de ‘eigenzinnige’ dichter een taaluniversum geschapen heeft waarin de lezer slechts met moeite zal doordringen, een wereld die uitsluitend zelfverklarend is van binnenuit en waarom de meer ‘redelijke’ criteria van verstaanbaarheid of samenhang niet noodzakelijk van toepassing zijn. Ook bij de poëzie van Lampe ervaar ik iedere keer weer taal die een andere taal spreekt, of – mogelijk tot in het uiterste doorgevoerd – wat zich misschien nog het beste laat duiden met ‘binnenstebuiten gekeerde afasie’. Bij afasie is er sprake van het langzaam verkruimelen van het koppelingenapparaat tussen woord en begrip, terwijl bij poëzie als die van Lampe juist sprake is van nog niet bestaande betekenis die in – bestaande en ook enigszins los van hun context herkenbare – woorden, of combinaties daarvan wordt gelegd. Naast de zin als gestructureerde reeks van woorden en zin als receptief mechanisme van het brein (door middel van de zintuigen) heeft zin ook de betekenis van begrip, zowel waar het gaat om cognitieve slotsom als om ervaring van bestemming. In het ervaren of bereiken van zin ligt een vorm van gerustheid, van thuiskomen besloten.

Lampe doet daaraan niet mee. In haar gedichten is nauwelijks een verbrokkeld zinsverband, laat staan dat dit voert tot ontspanning of een zacht glijdend drijven:

agressors die melkpoeder doneren

internetbruiden die zweren bij melkpoeder trilplaatfitness
en de verholen agressie van een natuur die op de drempel van bed naar bad
piketpaaltjes plaatst

het containerschip strandt

de menselijke waarden bereiken ons niet

niet eerder dan dat
het bad ezelinnenmelk met een boel tamtam leegloopt
een ik met een enkelband
de haven ontmijnt

[p. 21]

Flarden uit een herkenbare werkelijkheid liggen op het eerste gezicht lukraak naast elkaar in collage-achtig verband, waarbij het verband uitsluitend het gegeven van de collage betreft. Bij ‘bed’ en ‘bad’ denken we aan opgevangen vluchtelingen (uitgeprocedeerd, maar ‘brood’ ontbreekt), bij ‘ezelinnenmelk’ aan Cleopatra, bij ‘enkelband’ aan een crimineel op proefverlof en bij het ontmijnen van een haven is daar ‘de oorlog’, die door de gehele bundel als een soort lawaai-in-de-verte op de achtergrond aanwezig is, zoals het ver weg knallen van zwaar vuurwerk rond de jaarwisseling je er bij tijd en wijle aan blijft herinneren in welk tijdsgewricht je dan leeft.

Moet ik deze gedichten hermetisch noemen? Ik denk het wel, maar niet in de betekenis dat er ergens een ‘sleutel’ te vinden is, waarmee de code kan worden gekraakt. De logica van de samenligging is die samenligging zelf, evenals het brandpunt van de associaties bepaald is – en bepaald kan, nee móét worden – door de allerindividueelste lezer. Het is aan de hermetische dichter alleen – maar ook uitsluitend, op straffe van uitsluiting – om de lezer te overtuigen, die mee te trekken in een tot dan toe onontdekt stelsel van onderbenthische zeestromen. In die overtuigingskracht ankert daarmee de kwaliteit van de poëzie: de balans van herkenning, verwondering en vervreemding moet blijvend zijn en daar ook ligt de waterscheiding met opzettelijke inwikkeling en bedoelde moeilijkdoenerij.

Soms zijn er in deze gedichten herkenningspunten die verder gaan dan woorden alleen:

de plataan staat bloot
aan de nerveuze opgewektheid van zeepbelartiesten
zij zoeken intiem te worden

zij verkennen de plaats waar de schors
loslaat de betovering postvat

de zeepbellen dragen het gewicht van je regenboogkleuren
ze winnen hoogte en halen parijs

de plataan
houdt het gezag
zijn schors valt in plakjes aan het leger te slijten
zonder de afzender door te brieven

het gezag
blijft de lucht wassen de koelte en de koepel verzorgen
waarin wij tot schaduwkabinet worden omgesmeed

[p. 60]

Op twee plaatsen wordt hier behalve betekenis ook heel duidelijk beeld betrokken in het geheel: wie kent niet de parelmoerglans van de zeepbel en wie moet niet bij het schorspatroon van de plataan denken aan de camouflagepatronen van een gevechtspak voor soldaten? Mijn persoonlijke associaties voegen daar nog de koppeling plataan-platoon (Engels voor ‘peloton’ en eveneens de titel van een oorlogsfilm uit 1986) en via ‘peloton’ kom ik op de Tour de France en zowaar, ‘ze (…) halen parijs’. Ook ‘postvat’ – nog even los van het betekenisveld dat wordt gedeeld met ‘afzender’ en ‘brieven’ – heeft verwantschap met ‘post’ in de zin van ‘op wacht staan’ en zo weet ik als lezer wellicht de hand te leggen op dezelfde vormen als waarin de dichter de elementen van dit gedicht heeft verschoven en uiteindelijk mogelijk mentaal gefotografeerd.

Deze meest recente bundel van Astrid Lampe kwam min of meer gelijktijdig uit met de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan de auteur en dit is op een bepaalde manier veelzeggend: ook in deze bundel trekt de dichter zich verdraaid weinig aan van het reguliere dag- en nachtritme van een lezer. En zo moet het ook zijn. Een kunstwerk is autonoom en staat als het goed is los van intenties. Alleen het resultaat doet ertoe en de achting van de beschouwer dient verdiend te worden door middel van intrinsieke kwaliteit. Maar wat te zeggen van de dichter, wat op te merken vanuit mijn nieuwsgierigheid naar het procedé waarmee Lampe de pen, het potlood of het toetsenbord hanteert, welke bouwplaten voor waanzinnen hier het moederbord vormen voor de beeld- en tekstverwerking waaruit deze – en naar verwachting ook een vorige en een volgende – bundel tot tijdelijk gestolde en belichte verzameling gekomen is?

Mogelijk legt Lampe dat antwoord – of ‘een’ antwoord, of gewoon een woord, zelfs een woord-zonder-slot-woord – in het afsluitende gedicht:

je vouwt me uit als een zeldzame-grondstoffenkaart
tot de abc-moertjes uit het woord oorlog lostrillen
in de flat zonder ramen
staat het graan nu kniehoog

een geharnast lichaam

de volle korenaar
die langs de rug opkruipt
voorkookt of ik wel of niet geboren ga worden

[p. 64]

Hiermee legt de dichter het lot van de bundel in de ontvangende handen van de lezer, waarbij de oorsprong (de grondstoffen en ja, zeldzaam, want uiteindelijk volstrekt persoonlijk) en de opbouw (‘de abc-moertjes uit het woord oorlog’) beschikbaar komen, niet zonder slag of stoot te veroveren (‘een geharnast lichaam’), maar potentieel voedzaam of vruchtbaar (‘de volle korenaar’) gereed komen te liggen in de handpalm. Eten? Zaaien? De lezer besluit.

En dat is nu te zien.
____

Astrid Lampe (2024). Zachte landing op leeuwenpootjes. Querido, 64 blz. € 18,99. ISBN 9789021498560

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...