LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Geert Jan Beeckman – Archipel

14 aug, 2024

Jubelpoëzie

door Onno-Sven Tromp




Geert Jan Beeckman begint zijn nieuwste bundel Archipel met een losstaand gedicht, ‘Bestaansverheldering’. Dat mooie neologisme geeft de lezer een leidraad voor het lezen van de zeven secties die daarop volgen. De dichter lijkt vooral geïnteresseerd in het verhelderen van zijn leven, of misschien wel van het leven in het algemeen. En poëzie lijkt daarbij een uitgesproken hulpmiddel.

Wie aan de bundel begint, heeft al snel door hoe de vork in de steel zit. Dat is het mooie van poëzie: dat je als dichter regels of zinnen kunt schrijven die zich lichtjes onttrekken aan het directe begrijpen. Zonder dat de lezer meteen helemaal het bos in gestuurd wordt. Omdat je als lezer niet meer kunt navigeren op je gebruikelijke, primaire kompas (het verstand), word je gedwongen al je zintuigen open te zetten en de gedichten onbevangen en onbevooroordeeld over je heen te laten komen. En het grappige is, dat Beeckman dat lijkt te beamen in zijn gedicht ‘Tuin van heden’ op pagina 33, waarin hij de volgende regel schrijft: ‘In gedichten mag je begrijpen even uitstellen.’

Om een indruk van de bundel te geven volgen hier de eerste twee strofen van het titelgedicht op pagina 26.

Archipel

Is het niet van bovenaf gezien
dat zij lichamen vormen dat zij
een beeldenstoet zijn op weg
naar open woorden is het niet

dat zij de afgedreven vragen zijn
naar het trommelvlies van holtes
naar de kracht der spreuken
naar de taken als vuur
naar de rode verf op gezichten

(…)

Misschien mogen we de secties (of ‘cycli’, zoals ze op de voorflap van de bundel worden aangeduid) beschouwen als zeven losse eilanden die toch bij elkaar horen. In de eerste sectie becommentarieert de dichter het werk van enkele beeldende kunstenaars en een musicus (waarbij het netjes was geweest als hij hun namen correct had gespeld), in de tweede sectie doet hij hetzelfde met een tentoonstelling van gebrandschilderde glas. Wat daarbij meteen opvalt is dat veel gedichten nogal religieus getint zijn, iets waar je van moet houden. De overige vijf secties hebben een minder duidelijke signatuur en kenmerken zich bijvoorbeeld door titels als ‘Eén is ontelbaar’ (paradox) of ‘Tot tijd er op volgt’ (woordspeling).

De door Beeckman gekozen insteek lijkt per gedicht goed uit te pakken, maar als een bundel alleen maar zulke gedichten bevat, kun je er als lezer een beetje kriegel van worden. Het lijkt alsof de dichter slechts één, ietwat bombastisch register kan bespelen. Zo wordt de bundel na een tijdje eentonig en dat doet de lezer verlangen naar andersoortige poëzie: onstuimigere, minder voorspelbare poëzie, waarin de dichter risico’s neemt en niet bang is om te vallen. Veel gedichten in de bundel lijken alleen maar meer van hetzelfde. Het is alsof de dichter zich in elk gedicht laat meeslepen in een extatische gemoedstoestand. Daardoor worden zijn gedichten algauw (te) gedragen. Als lezer word je moe van zulke jubelpoëzie en krijg je de neiging de bundel weg te leggen. Net als met eten dat bij de eerste happen heerlijk smaakt, maar daarna gaat tegenstaan.

Het is in dit verband opmerkelijk dat de dichter op pagina 51 schrijft over ‘de pleinvrees van onze taal’. Het is mooi geformuleerd, maar neemt de dichter hier zichzelf op de hak? Als de taal van Beeckman iets meer pleinvrees had gehad, zou de bundel vast beter verteerbaar zijn geweest. Een flinke snoeibeurt in alle franje en overdaad en een betere dosering zouden zijn poëzie ten goede komen.

Een auto of een visstick zul je bij Beeckman niet gauw tegenkomen (al is er op pagina 68 één keer een voetbal te vinden). In plaats daarvan schrijft hij over verheven zaken als ‘een vloek in het heelal’ (p. 19), ‘de koorzangers van ons alfabet’ (p. 42), ‘die beelddenker over licht en lach’ (p. 58) of ‘een hermitage van droef geluk’ (p. 71). Hoe mooi zou het zijn als de dichter zijn jubelstemming voortaan zou laten voor wat die is en het wat lager bij de grond zou zoeken? Wanneer hij zijn poëzie wat minder verheven en juist wat aardser laat zijn, zal dat voor de lezer een verademing zijn. Een enkele keer blijkt dat goed te kunnen werken. Zoals in het gedicht ‘Hitte’ op pagina 44 of ‘Insomnia’ op pagina 62.

Hitte

Misschien is dit het enige dat wij vandaag
kunnen doen: koele aarde zoeken
en daarin oeroud liggen.

Het bericht zegt dat wij wel mogen denken.
Denken dat ijs gemaakt is van oud zeer.
Omdat het zo wanhopig smelt.
Omdat dat verlies kan zijn: blijven kijken
nadat het is gebeurd.

Zo hangen ook luie matrozen overboord:
geraakt door zindering en levenloos vertaald
naar het woord.

Een schuilnaam voor de zon.
Is het dat wat wij nu zoeken?
Zoeken zoals Hopper deed.

In hoeken.
In licht naast licht.
In het traag verschieten van vreemd gemis.

Zeker in dit gedicht hou ik nog meer stil.

Als ik een gedicht als ‘Hitte’ lees, denk ik meteen: kijk, hij kan het wel! Maar wat jammer dat Archipel maar weinig van zulke gedichten bevat

Ooit maakte Ingmar Heytze een lijst van ‘foute woorden’ in gedichten. Ik ben zelf helemaal geen voorstander van de poëziepolitie, maar Beeckman zou een paar woorden uit zijn poëzie kunnen verbannen. Ik heb even (waarschijnlijk niet foutloos) geteld in deze bundel met zestig gedichten. Achttien bevatten het woord ‘stil’ of ‘zwijgen’ of variaties daarop. Zesendertig bevatten het woord ‘taal’, ‘gedicht’ of ‘poëzie’ of variaties daarop. Drieëntwintig gedichten bevatten woorden als ‘engel’, ‘paradijs’ of ‘hemel’. Ook een woord als ‘adem’ kun je na een tijdje niet meer luchten. Als de dichter zijn werk behoedzaam schoont van zulke ‘foute’ woorden, scheelt dat een slok op een borrel.

Maar als aandachtige poëzielezer geef je niet gauw op. Je gaat in de modder op zoek naar pareltjes, vlammetjes in het donker. En die zijn er gelukkig ook zeker te vinden. Neem die eerste strofe uit het hiervoor geciteerde gedicht ‘Hitte’. Of regels als: ‘Ik denk niet dat er iets mooier is / dan een vermoeide polaroid.’ (p. 14), ‘vergankelijkheid / is de oudste beeldhouwer.’ (p. 15), ‘Het meisje en ik wij slepen natte straten mee.’ (p. 35), ‘De dingen hebben het overgenomen.’ (p. 36), ‘Slaap met mij als er regen is voorspeld.’ (p. 74). Bij zulke schoonheid springen de tranen je in de ogen, van vreugde ditmaal.

Kortom: geniet, maar lees met mate.
____

Geert Jan Beeckman (2024). Archipel. Uitgeverij P, 96 blz. € 19,00. ISBN 9789464757422

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...