De ballade van de gevangenis van Oudenaarde
door Hettie Marzak
Hans Claus is schilder, beeldhouwer, fotograaf en dichter en ja, ook de achterneef van Hugo. Maar bovenal was hij bijna veertig jaar directeur van de gevangenis in Oudenaarde, België. In het begin van dit jaar is hij met pensioen gegaan en met zijn elfde dichtbundel Tegenwijzerzin neemt hij afscheid van zijn loopbaan. Zoals uit de meeste van zijn gedichten blijkt, stond hij aan het hoofd van een instituut dat hij het liefste wilde afschaffen. Zijn hart ging nooit uit naar het systeem, maar naar de mensen die zich erin staande moesten zien te houden. Claus keek naar hen en zag wie ze werkelijk waren. Hij luisterde naar hen en schreef, niet voor het eerst, gedichten over hen of vanuit hun optiek. De zwart-wit foto’s die de bundel illustreren, zijn van zijn hand, evenals de kunstwerken die daarop afgebeeld staan. De titel van deze bundel is gauw verklaard: in de goniometrie en algemeen in de wiskunde wordt wijzerzin als negatieve draairichting gezien, en tegenwijzerzin als positieve. In België spreekt men ook van tegenwijzerzin of linksom, om een richting tégen de wijzers van de klok in aan te geven. Zo verliep ook de loopbaan van Claus tegen de richting in: zelf zegt hij in zijn voorwoord: ‘Hoe minder ik mij om de gevangenis bekommerde, hoe meer aandacht ik kreeg voor gedetineerden.’
De bundel opent met een ‘envoi’, een opdracht, aan een aantal gevangenen die niet met name worden genoemd, maar die beschreven worden door de aanzet die hen dreef tot de misdaad die ze begaan hebben, en aan ‘de gedreven collega die me opvolgt.’ Uit deze opsomming blijkt al dat Claus de mens achter de misdadiger wil blijven zien en daarom steeds achtergrond en eventuele redenen opgeeft die aanleiding waren: ‘(…) Aan de bedrogen minnaar die zijn ex van haar schaamte heeft bevrijd. / Aan de veel te goede priester die aan de verleiding van de onschuld / niet weerstond.’ De gedichten worden expliciet ‘gevangenisgedichten’ genoemd. Ze zijn verdeeld over vier afdelingen, met het al eerder genoemde envoi aan het begin en een ‘Oproep’ aan het einde van de bundel. De eerste afdeling, ‘De wind die nooit meer liggen gaat’, bestaat uit slecht drie gedichten die alle betrekking hebben op Claus zelf: zijn loopbaan en de gevoelens die daaruit voortvloeiden, zijn pensioen en zijn gedachten over wat opsluiting teweeg brengt. Het is ontluisterend om te lezen hoe de gevangenis haar bewoners klein maakt en knecht: ‘leeg gezogen, levend opgebaard.’ Twee strofen uit ‘Pensioen’ tonen hoe niet alleen de gedetineerden, maar ook de directeur deze lange jaren heeft ondergaan:
mijn jeugd als een beeld
in de spiegel brak,
terwijl mijn woorden
naar een uitvlucht zochten,
zich om de oude stam
van mijn geweten kromden,
–
temde dit gebouw mijn driften,
versmachtte dit gevecht
mijn levenslust.
Venijnig sloop het geduld
hier tussen de regels weg.
Hier brak de liefde,
als een bloedende vrucht
Bij de titel van de tweede afdeling, ‘Steen geworden tijd’ komt onwillekeurig de gedachte op aan een strofe uit de ‘Ballad of Reading Gaol’, die Oscar Wilde schreef toen hij daar zijn twee jaar gevangenisstraf met dwangarbeid uitzat.
Or whether Laws be wrong;
All that we know who lie in gaol
Is that the wall is strong;
And that each day is like a year,
A year whose days are long.
Claus verwoordt het zo: ‘Voor wie in de gevangenis belandt, stopt de tijd. Overleven binnen de muren wordt prioritair.’ Hij maakt hierbij geen onderscheid tussen de gevangenen en zichzelf; als hij van ‘wij’ spreekt, omvat dat woord iedereen. Met titels als ‘Huis zonder zinnen’ en ‘Huis van de leugen’ maken de gedichten duidelijk hoe het leven in de gevangenis is: ‘Hier doodde een belofte / de levenslust en rekte / een uitstel de kalenders uit / tot over de horizon van de hoop.’
Bij de volgende afdeling, ‘Het gaat om liefde die verging’, schrijft Claus als een inleiding: ‘Elke gedetineerde worstelt met zijn verleden. / De diepste pijn draait altijd om de grootste liefde.’ Een soortgelijke gedachte vinden we ook terug bij Oscar Wilde, het is tevens zijn beroemdste versregel: ‘Each man kills the thing he loves.’ Claus identificeert zich met een van de bewoners als hij dicht:
–
Ik moet je nog vermoorden
met de pen van Oscar Wilde.
je zachtjes doden met hele stille woorden
in de smalste steeg van m’n gedachten.
–
– Ik moet je schoonheid nog versmachten –
–
Wees gerust, ik zal het straffeloos voltrekken
met één ademstoot van inkt en zonder sporen,
anoniem onopgehelderd misdrijf in verzen
van satijn. Want in m’n hoofd gaat niets verloren.
In m’n hoofd zal ik voor altijd bij je zijn.
De felste aanklacht tegen de gevangenis en het rechtssysteem klinkt op uit de vierde afdeling, ‘De kuren van de macht’. Hier spreekt een ontgoocheld en verbitterd man die tevergeefs heeft geprobeerd om van binnenuit de gevangenis iets te veranderen voor het welzijn van de gedetineerden, maar die weet dat echte verandering alleen van buitenaf kan komen. Claus staat bekend om zijn kritiek, maar hij heeft het nooit alleen daarbij gelaten. Hij wilde ook daadwerkelijk een oplossing aandragen en heeft daarom al heel lang gepleit voor een nieuw, humaner gevangenisbeleid, met kleinschalige transitie- en detentiehuizen.
Met de gedichten in deze bundel laat Claus nog eens zijn licht schijnen over misstanden in het gevangeniswezen: over het instituut van recht en macht, over het gebouw zelf, maar zeker over de bewoners ervan. Hij doet dat op een betrokken en invoelbare manier, met treffende beelden die je niet meer van je netvlies afkrijgt. Zijn gedichten behelzen woede en mededogen tegelijk, en als de strofen af en toe wat pathetisch of melodramatisch overkomen, is hem dat vergeven als we het doel ervan voor ogen houden: de lezer deelgenoot maken van wat er in hem en de gedetineerden is omgegaan. Nu Claus geen directeur van de gevangenis meer is en met deze bundel zijn loopbaan afsluit, is het de vraag waar zijn volgende bundel over zal gaan. Hij heeft weliswaar de poort achter zich dicht getrokken, maar zo gemakkelijk laten 38 jaar in de bajes zich niet verjagen uit zijn verdere leven. Daarom volgt hier de ‘Oproep’, het allerlaatste gedicht uit deze indrukwekkende bundel met een duidelijke boodschap:
–
Wij stapelen de lichamen.
het land blijft stom.
Het kijkt niet om.
–
Columnisten trekken van leer,
pennen zich krom.
Prelaten van het recht
–
wijken noch wikken,
beschikken zonder meer
op maat van de macht.
–
Het markkramersgekrijs
overstemt ons gekerm.
Wie dit leest en zwijgt
–
is schuldig aan alles
wat leeft en beweegt,
wat waar is en echt.
–
De kudde, de zwerm
niets
zal hun ziel kunnen redden.
–
Daarom:
verspreid dit bericht.
Bevrijd dit gedicht.
Laat deze verzen
–
rollen als baren
over het zand.
Laat deze branding
–
zwellen tot geweten
voor een land.
Stop deze schande.
Of om Wilde nog een laatste keer te citeren:
If each could know the same—
That every prison that men build
Is built with bricks of shame,
And bound with bars lest Christ should see
How men their brothers maim.
____
Hans Claus (2024). Tegenwijzerzin. Uitgeverij P, 64 blz. € 18,00. ISBN 9789464757477