‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’
door Cora de Vos
Schrijver en dichter Bernard Wesseling (Amsterdam, 1978) produceerde tot nu toe vier romans, vier gedichtenbundels en een memoir over zijn vader. Zijn eerste dichtbundel Focus (2006) won in 2007 de C. Buddingh’-prijs. Zijn bundel Naar de daken (2012) werd genomineerd voor de J.C. Bloem-poëzieprijs. Na & de dag ligt open als een ei in zijn gebroken schaal (2016) en We ramen de schade die ons het gezicht op de wereld ontneemt (2020) verscheen in mei 2024 zijn nieuwe bundel Ontkrachtingen en affirmaties (uitgeverij Querido). De gedichten bij dit interview komen uit deze bundel.
foto © Jan van Goor
In zijn recensie voor Meander schrijft Hans Puper: ‘Wesselings gedichten zijn geen voertuigen van welke ideologie dan ook, maar dat sluit engagement niet uit.’ Ben jij een maker met een boodschap?
Nee. Wel is het mijn bedoeling oncomfortabele waarheden niet uit de weg te gaan. In mijn recente bundel heb ik een poging gedaan mijn waarden te formuleren: wat geloof ik, wat niet? Wat zegt mijn levenservaring? Een hele opgaaf. Als ik een boodschap heb dan is het: zie elkaar, onze collectieve onbeholpenheid, en wees kritisch op elk gezag.
–
Onze leiders zijn spiritueel noch idealistisch, maar we worden niet geleefd
door verstokte imams of andere tirannen in spiegelpaleizen.
Wel is de onze als elke politiek: alleen te volgen door een toneelkijker.
–
Het moet gezegd: hier hangt de vlag uit van verdraagzaamheid,
maar het is de handelsgeest die erdoor waait.
–
Welvaart hebben we én de kater van koloniale bacchanalen.
Een staatsiepop van een koning voor braderieën en spijtbetuigingen.
De grootste veestapel ter wereld en een agrocultuur die een gebelgde rijke boer garant
stelt voor elk methaanruftend kavel.
–
Een miskleun van een progressief belastingapparaat: opgetuigd zonder
de constitutie om zich te sterken aan malse vermogens, zou het, als ’t een stem had,
ongelukkig slaken: ‘Laat bezit voor je werken.’
–
Gelijke rechten voor vrouwen, die uitmunten op onze universiteiten
(zonder dat het langverbeide matriarchaat ophanden is).
Homo’s hebben hier een plekje onder de zon. Vaak regent het.
Onze architectuur is ondoordringbaar monolithisch. Onze kunst zelfkritisch.
–
Technologie nemen we als bewijs van vooruitgang. Kennis boven wijsheid.
Het Mysterie – de som van alles wat we op elk gegeven moment niet weten –
wordt niet beleden in godshuizen. Tenzij je ruraal komt te wonen.
Dan geldt het advies: neem ‘gelukszoeker’ aan als geuzennaam, lach hen toe
die van alle tijden zijn en hun geboortegrond niet ontstijgen.
–
De farmaceutische industrie zorgt voor de nodige balsem sinds de ziel
is geamputeerd.
–
Ertoe uitgedaagd zouden we moeten toegeven in twee abstracties te geloven:
de blinde wil van de evolutie en de onzichtbare hand van de marktwerking.
Maar vraag ons liever naar de sportuitslagen, wat we vanavond eten,
welke filmster is gaan hemelen.
–
Bij gelegenheid zéér aan elkaar toegewijd. Verder houden we van onze kinderen
en zijn hierin volkomen weerloos, net als jullie.
Rob Schouten noemt je in dagblad Trouw (bijlage Tijdgeest 30-8-2024) ‘een welbespraakte, woordenrijke en enigszins wijdlopige dichter die zijn lezers veel te vertellen heeft’. Wat vind je van deze beschrijving?
Ik vind dat ‘enigszins’ veelzeggend: ben ik een beetje wijdlopig, of heel erg? Je bent het of niet, toch? In dit illusoire spanningsveld tussen wijdlopig en net niet speelt zich voor mij het lyrische af, dat ik in veel hedendaagse poëzie mis. Een euvel, dat ontstaat als virtuositeit wordt afgeschaft, als barok wordt weggezet. Het is mij trouwens wel eens voor de voeten geworpen dat ik archaïsch zou zijn in mijn taalgebruik. Ik zie dat anders: ik houd de taal in ere, ga er zorgvuldig mee om. Dat heb ik van mijn vader meegekregen, die beroepshalve filoloog was. Ik ben er heilig van overtuigd dat er een direct verband is tussen taalverloedering en gevoelsarmoede. Neem nu het verschil tussen ‘spijt’ en ‘berouw’ – je zou kunnen zeggen, dat is hetzelfde, dat archaïsche ‘berouw’ hebben we niet nodig, weg ermee. Maar het voorziet in een belangrijke behoefte, volgens mij, het onderscheid tussen iets waar je om treurt omdat je het bent misgelopen (spijt) en iets waar je om treurt omdat je het een ander hebt aangedaan (berouw).
Nogmaals recensent Rob Schouten: ‘Bernard Wesseling smeert je zo een encyclopedie aan’. Ben jij zo’n voet-tussen-de-deur verkoper van poëzie? Waarin zit jouw overtuigingskracht, volgens jou?
Die opmerking is wat flauw, vind ik, wel goed bedoeld. Het doet geen recht aan mijn ambities als dichter. Ik verkoop niets. Letterlijk: mijn boeken gaan geregeld de vernietiging tegemoet. Dat hoort erbij. Mijn overtuigingskracht? Als ik gevoel en verstand in lijn met elkaar weet te krijgen lukt het me soms om moeilijke zaken helder te formuleren. Dat sterkt me, houdt me aan het schrijven. Verder is het de diepste wens van elke schrijver, denk ik, om ‘dwars door de reclame’, zoals mijn vriend Eus Kuiper zegt, alle mensen tegelijk aan te spreken en het oude als nieuw te tonen, het nieuwe als vertrouwd. Geen serieuze schrijver ziet zijn lezers als een afzetmarkt.
–
Prijs de uitblijvende inzichten die me alleen maar zouden verblinden,
mijn onwetendheid die borg staat voor mijn goede vertrouwen!
–
Prijs het gebrek aan historisch besef dat elke dwaze hoop
in mij zou uitdoven!
–
Prijs het ogenblik dat niet beslissend is, niet uiteen doet vallen
in een voor en een na, hoofdbrekens van voors en tegens!
–
Prijs mijn onbewogenheid ten overstaan van natuurrampen,
het dodental dat mijn begrip te boven gaat!
–
Prijs mijn gebrek aan inzicht in de ellende van anderen
die mijn impotente medelijden zou afdwingen!
–
Prijs mijn lichaam dat deze beperkingen mogelijk maakt
en wijselijk zijn eigen verval programmeert!
–
Prijs de celdeling die mijn eerste onbewuste daad was tot aan
mijn kern die een alomvattende leegte in wording is!
–
Prijs de eenzijdigheid van dit perspectief dat alleen
zijn eenmaligheid heeft om voor zich te pleiten!
In een filmpje dat verscheen ter gelegenheid van de C. Buddingh’-prijs 2007 zeg je dat je graag een nieuwe taal gebruikt, waarin ook straattaal is opgenomen. De titel Ontkrachtingen en affirmaties is allesbehalve straattaal. Ben je in de loop der jaren enigszins van je geloof gevallen?
Dagelijks val ik van mijn geloof, kennelijk put ik daaruit de wil om vertrouwen te herwinnen en verder te schrijven. Filmpjes uit die tijd zeggen mij weinig meer. Als beginnend schrijver maak je je groter dan je bent, misschien om ooit de ruimte in te kunnen nemen die je toekomt. Ik herken het wel: ik wilde een zo volledig mogelijke dichter worden toen. Geen vormen schuwen, mezelf niet inkaderen. In sommige gedichten uit de nieuwe bundel maakt de straattaal nog wel een reprise, maar in de marge.
In Ontkrachtingen en affirmaties noem je kunstenaars ‘martelaren van de verbeelding’. Ben jij zelf zo’n martelaar of geniet je juist van het kunstenaarschap?
Allebei. Ik kan enorm met mezelf overhoop liggen, worstelen met de engel zogezegd, een groot gevoel van verontwaardiging ervaren over de ploertigheid van de mens, mijn eigen motieven doorgronden tot ik ervan walg – en dan is daar gelukkig soms dat ene beeld, een vrolijke vergelijking, een zachtaardig inzicht dat me erdoorheen sleept. Ik geniet dus, maar met mate.
Je bent een productieve schrijver van romans en van poëzie. Je wordt ook wel omschreven als een echt podiumbeest. Wat doe je liever, schrijven of op het podium staan?
Ja, ik ben productief. Maar ik doe niets anders, geef geen ‘les’ enzovoorts. Weer zoiets dat je aankleeft zolang het internet alles over je prijsgeeft wat je liever zou vergeten, dat ‘podiumbeest’. Nee hoor, het geeft niet. Ik hou meer van schrijven inmiddels, al organiseer ik (samen met Sander Meij) poëzieavonden in theatercafe Mascini op de Zeedijk, waarin we elke maand gepubliceerde dichters ongepubliceerd werk laten voordragen, en dan draag ik zelf ook graag voor. Ik blijf het prettig vinden publiekelijk mijn hart te luchten.
Volgens de tekst op de achterplat van Ontkrachtingen en affirmaties maak je in deze bundel de voorlopige balans van dit leven op. Je schippert tussen ongeloof en verwondering. Welke pool wint?
De strijd is onbeslist. Maar voorbij goed en kwaad ben ik zeker nog niet. Wel kan ik zeggen: ik heb veel om dankbaar voor te zijn en dat lukt me soms ook nog aardig.
–
We zagen ons tegenover een dal geplaatst, dat zich oprichtte als een wand.
Tussen de bossen dook een pulserende rivier op. Een vervallen stationsrestauratie
langs een bergpas: in de hoge hal hingen verstomde stemmen tussen de wurgers.
Klaprozen bloeiden op een belt van schroot. Een vermagerd paard trok met lippen als
een schrale vuist het laatste gras uit onder het gonzen van een elektriciteitsmast,
die in reuzenverband het land overspande. In de bocht klom de landweg op, langs een
schuur scheef als een ruit, een vogelverschrikker met kauwtjes, die praatten over
zijn schouder. Nu liepen we over de rivier en hielden stil op de brug.
Opgebaard tussen wuivende waterplanten schoof het spierwitte lijk van een
monsterlijke meerval voorbij, een bevolker van legenden, oud als een adellijk
geslacht, met sprekende snorharen, een iriserende weke buik als de voorhang naar de
onderwereld, een muil zo wijd als de haagpoort waar we net onder vandaan
kwamen, hypnotiserend als de doodswens achter het levensgevaar, een testament van
een vis aan het adres van hen die hem nastaarden in zijn statige afvaart – ineens
hevig in de rui begonnen alle details van me af te vallen, tot ik zozeer verlangde naar
mijn eigen verdwijning dat de herinnering vlotte aan het geborgen duister
dat mij huisde – als stilte de vogels hier. Een kalmte zette in me uit, een laatste wolk
ontvolkte de lucht. We stonden in een landschap, anoniem. Kenmerken: allerlei.
Geen. Onder een blauwe, een algemene blauwe hemel.
Je begint de bundel met een gedicht aan je oudere zelf. Een citaat: ‘bij het verbranden van mijn geloofsbrieven, onthoud alsjeblieft:/ als ik de aanjager was van je ongeluk, dan ook de vonk van je levenslust.‘ Is dat een geruststelling aan jezelf voor de toekomst?
Het is een voorschot op verzoening. Kan ik er wat aan doen (spreek ik mijn oudere zelf hier toe) dat ik zo’n driftkikker ben, kansen op geluk nu en dan verspeel? Ik doe mijn best mijn (donkere) energie in de juiste banen te leiden!
Achter in het boek bedank je Vrouwkje Tuinman, Pim te Bokkel en Esther Naomi Perquin voor hun opmerkingen bij eerdere versies van de bundel. Schaaf jij veel aan je gedichten? En beoordeel jij ook de gedichten van de collega’s die jou helpen?
Ik vond dat wel zo netjes, op hun eigen manier hebben ze alledrie geholpen mijn weg te vinden. Ik heb mijn blik hier en daar gescherpt aan de hunne. Zelf doe ik graag een duit in het zakje als iemand me vraagt een bundel te bekijken, maar het echte redigeren is aan de dichter zelf.
Wordt je volgende project een roman of een dichtbundel?
Eigenlijk wil ik die termen opheffen, gewoon een kunstwerk in taal maken. Dat wil zeggen: aan wijdlopigheid grenzende poëzie en bedachtzaam woordenrijk proza.
–