‘Het is mijn eigen daad van verzet geworden, tastbaar in boekvorm.’
door Jeanine Hoedemakers
Kris Lauwereys (1979) is al heel zijn leven bezig met poëzie. Lezen, schrijven, verzamelen, luisteren, redigeren,… Hij is gefascineerd door de veelzijdigheid van taal, die zich uitstrekt van volledige nietszeggendheid tot diepgelaagd beeldend verbinden, van strak uitgezuiverd tot meeslepend barok. Zijn gedichten werden eerder gepubliceerd in o.a. Deus Ex Machina, Kunsttijdschrift Vlaanderen, Meander en Het Gezeefde Gedicht en bekroond in diverse poëziewedstrijden zoals de Poëzieprijs Harelbeke, de Interuniversitaire Prijs Babylon en de Kunstprijs Lint. Hij werkt momenteel aan zijn debuutbundel die eind 2024 zal verschijnen bij Uitgeverij Archipel.
Samen met zijn partner dichter Elise Vos verkent hij gretig poëtische landschappen. Ze zijn beiden lid van het dichterscollectief Obsidiaan en recenseren voor het online tijdschrift roer.
De gedichten bij dit interview komen uit zijn debuutbundel die 28 november bij Archipel verschijnt onder de titel Neerwaarts verzet.
Waar komt je liefde voor taal vandaan? Werd er thuis veel gelezen? Je vertelde dat je als jongetje al een echte lezer was en boeken als het ware verslond.
Taal was voor mij als kind een toevluchtsoord. Het opende werelden waar ik op geen andere manier toegang toe had. Ik groeide bij mijn moeder op, zij was niet echt een lezer. Maar mijn schooltje had een eigen kleine bibliotheek met kinderboeken. Iedereen mocht elke week een boek uitkiezen. Het heeft me wat moeite en onderhandelingen gekost, maar ik kon mijn persoonlijke limiet opdrijven tot vijf boeken per week. Ik deed niets liever dan verdwijnen in die boeken en verhalen. Toen ik twaalf was, vroeg ik om een lidmaatschapskaart van de stadsbieb, en toen ging er een hele nieuwe wereld voor mij open. Later had ik ook een leerkracht Latijn die een passie had voor literatuur. Soms was hij zo geraakt door een boek dat hij aan het lezen was, dat hij er een heel lesuur over uitweidde en vergat les te geven. Door hem las ik als puber Vonnegut, Bellow en Dostojewski. Later ontdekte ik ook de Engelse romantici, en via Lord Byron, Shelley & Swinburne ben ik de poëzie ingerold.
Nietszeggendheid, een woord dat me opviel in je bio. Hoe zou je nietszeggendheid formuleren, bestaat het überhaupt? Het fijne aan taal vind je dat je er een eigen wereld mee kunt creëren. Ook zie je het als een mooie manier om jezelf te leren kennen, als een soort grip krijgen op het leven?
We beschouwen taal vaak louter als een communicatiemiddel, iets dat ons in staat stelt een boodschap over te brengen, zo economisch en ondubbelzinnig mogelijk. Maar betekenis ligt niet exclusief in de taal besloten. Zelfs voor de eenvoudigste boodschap heb je liefst een goede verstaander. Poëtische taal kan meerdere betekenissen tegelijk bevatten, die elkaar aanvullen of soms tegenspreken. Daarom lijkt het soms alsof taal nietszeggend kan zijn, omdat de betekenis ons (nog) ontsnapt. Je kan taal ook gebruiken om een sfeer op te bouwen, eerder dan een boodschap uit te drukken. In poëzie kies je niet enkel de woorden, maar ook de toon, de klank, het ritme. Zoals je taal niet feilloos kan omzetten in betekenis, kan je ook betekenis niet feilloos omzetten in taal. Wanneer ik mijn werkelijkheid wil vatten in een gedicht, ben ik beperkt tot de taal die bestaat, tenzij ik woorden ga uitvinden. Om een idee, een beeld, een gedachte te vertalen, letterlijk om te zetten in taal, probeer je een puzzel te leggen waarvan je op voorhand niet weet hoe die er uit moet zien, en of je wel alle stukjes hebt. Soms lijken bepaalde stukjes in elkaar te passen, maar zie je later toch dat ze ergens anders horen. Elke keuze die ik tijdens het schrijven maak, zegt iets over mezelf, soms zelfs iets dat ik nog niet doorhad. Zo gebruik ik poëzie schrijven als een manier om de wereld en mezelf te leren kennen. En om in die wereld een plekje voor mezelf uit te houwen.
Op 28 november verschijnt je debuutbundel bij Archipel. De titel Neerwaarts verzet voert me terug naar de vorige vraag. Ook die roept bij me op dat je een kritisch toeschouwer bent, die zelfreflectie niet schuwt. Klopt dit een beetje? Ik las ook in de aankondiging over je afwezige vader. Speelt dat een belangrijke rol in je poëzie?
Het neerwaarts verzet waarnaar de titel van mijn bundel verwijst, zegt inderdaad iets over een kritische houding, in de eerste plaats naar mezelf. Opgroeien zonder vader zorgde voor een leegte die ik lang zelf niet zag. Die leegte ging soms tussen mezelf en de wereld staan. Soms voelde het alsof ik een beetje uit het niets kwam en daarom verantwoording diende af te leggen voor het feit ik er was. Poëzie is voor mij een manier om te proberen die plek op te eisen als zoon en als deel van de maatschappij. Ik ga op zoek naar mijn wortels, probeer mij in te schrijven in een traditie waar ik tegelijkertijd mee wil afrekenen. Omdat we het als tweekoppig gezin niet breed hadden, vormden taal en literatuur voor mij ook cultureel kapitaal, waarmee ik mezelf een plek zou kunnen kopen. Poëzie gaf mij bestaansrecht. Tegelijkertijd leek het mij een gesloten wereld ver van de mijne, een ivoren toren van burgerlijkheid, van privilege. Het voelde voor mij natuurlijk aan om die vanuit een soort ondergronds verzet te benaderen.
Elise Vos vertelt in haar interview in Meander dat haar interesse werd aangewakkerd door haar partner Kris Lauwereys die de poëzie na een pauze van ongeveer 20 jaar herontdekt heeft. Dus voor die tijd schreef je ook gedichten. Was er een aan taal gerelateerde reden dat je zo lang niet meer schreef?
Ik begon gedichten te schrijven als puber. Ik had net Lord Byron ontdekt en was diep onder de indruk. Zo wilde ik ook leven: mad, bad & dangerous to know. Tot mijn twintigste schreef ik dan ook haast uitsluitend in het Engels. Heel vaak in sonnetvorm, omdat het ambacht van metrum en rijm houvast bood. Inhoudelijk waren het niet meer dan clichématige puberale verzuchtingen. Het was pas na aandringen van een vriendin dat ik de uitdaging aanging om in het Nederlands te schrijven. Daarin klinkt zo’n sonnet al snel erg oubollig. Clichés staan ook meteen in hun hemd. Dus je moet anders te werk gaan, beeldender en treffender proberen te schrijven. Het was een vruchtbare periode, waarin ik een paar literaire prijzen won en in enkele tijdschriften kon publiceren. Het uitgeven van een debuutbundel leek toen de volgende logische stap. Maar mijn mails naar uitgeverijen bleven steeds onbeantwoord. Redacties van tijdschriften reageerden positief afwijzend. Wat ik schreef, vonden ze zeer degelijk, maar niet vernieuwend genoeg. Doordat ik het gevoel had dat ik niet de juiste adelbrieven had om toegang te krijgen tot de literaire wereld, kreeg ik wat last van een oplichterssyndroom. Tegelijk brak er een zeer woelige periode in mijn leven aan: een zoektocht naar werk, naar onderdak. De focus kwam vooral op het leven zelf te liggen, op letterlijk die plek in de wereld veroveren. Daardoor is de bundel samen met de schrijfpen in de la beland. Toen ik Elise ontmoette, was zij erg nieuwsgierig naar wat ik ooit bij elkaar had geschreven. Zo is de la weer open gegaan en sindsdien is de poëzie een onvervreemdbaar bestanddeel van ons dagelijks bestaan geworden. Daar ben ik haar enorm dankbaar voor.
Jij en je partner Elise verkennen graag het literaire landschap. Heb je er voorbeelden van hoe jullie te werk gaan.
Elise en ik zijn gefascineerd door de vraag wat goede poëzie is. We houden nauwlettend in de gaten wat er verschijnt en lezen veel. Dat leidt vaak tot interessante gesprekken waarbij we proberen uit te vissen wat ervoor zorgt dat we iets goed vinden of niet. We verkennen het landschap soms ook letterlijk. We gaan graag naar poëtische evenementen zoals Watou, naar bundelvoorstellingen, naar voordrachten. We zijn aangesloten bij schrijverscollectieven en leesgroepen. Het is fijn om ook met mensen te praten in plaats van alleen met teksten. Die gemeenschap van dichters blijkt helemaal niet zo’n ivoren toren zoals ik in mijn jeugd dacht. Het zijn vaak warme mensen, die ook zelf nog zoeken en bijna net zoveel van de discussie over poëzie en poëtica genieten als wij.
Samen met je partner maak je deel uit van een groep dichters die een keer in de drie maanden bij elkaar komt. Dichters Collectief Obsidiaan. Obsidiaan is een zwarte, glanzende (vulkanische) edelsteen met een krachtige werking. Obsidiaan brengt je ware aard aan het licht, en kan als een spiegel werken. Mooi gekozen naam dus voor een groep dichters die elkaar hun werk voorleggen. Feedback op een gedicht kan, naast verhelderend ook te sturend zijn. Heb je voor jezelf een formule om naast het ontvangen van feedback ook feedback te kunnen geven?
Feedback geven en krijgen op gedichten is misschien wel een van de meest interessante manieren om over poëzie te praten. Het wordt meteen heel concreet en het is onvermijdelijk persoonlijk. Dat geeft hindernissen, want je wilt vrijuit praten zonder te kwetsen. Er is voor mij een groot verschil tussen het zoeken naar bevestiging en het vragen om feedback. Toen Elise mij voor het eerst een eigen gedicht voorlegde, heb ik expliciet gevraagd welk van beide ze wou. Aangezien ze de meest leergierige mens is die ik ken, koos ze zonder twijfelen voor het laatste. Al is ze, net als ik, net als iedere dichter, ook wel op zoek naar die bevestiging. Het blijft dus toch altijd een evenwichtsoefening. Als uitgangspunt is het belangrijk om in gedachten te houden dat de poëzie een huis is met ontelbaar veel kamers. Van het romantische sonnet tot het hedendaagse prozagedicht, van gebalde beelden tot louter klank, van het onstuitbaar verdriet tot de luchtige kwinkslag. Je zal als lezer altijd voorkeuren hebben, maar in welke mate zegt dat iets over kwaliteit? Je mag sonnetjes helemaal niets vinden, maar niemand zal zeggen dat Shakespeare een slechte dichter was. Voor mij is het belangrijk om te kijken wat een gedicht wil zijn, zodat ik geen appelen met citroenen ga vergelijken. Een gedicht dat een citroen wil zijn, mag ik niet verwijten zuur te zijn. Maar wel dat het rond is met een rode blos. Iets is voor mij een goed gedicht als vorm en inhoud in balans zijn, met elkaar en met de intentie van de schrijver. Dat laatste is iets wat vaak smalend wordt benaderd. De intentie om een fantastisch gedicht te schrijven, maakt een gedicht natuurlijk niet fantastisch. Maar de intentie om een sonnet te schrijven, zegt wel iets over hoe ik het gedicht moet lezen. De intentie om in prozaïsche taal maatschappelijke problemen aan te kaarten, geeft mij ook een startpunt. Dan kan ik kijken of die taal klopt, of het ritme ademt, of de beelden die gebruikt worden op een eigen stem duiden. Ik probeer steeds alles in context en cotext te bekijken. Een bepaald woord kan gezwollen zijn, een bepaald beeld cliché. Maar de manier waarop ze ingebed zijn, kan ze net nieuw leven inblazen. Ik mis soms een beetje die bredere blik bij lezers. Vaak houdt men vast aan de eigen poëtica als de maatstaf van kwaliteit, terwijl dat vooral een indicatie van smaak geeft.
Hoe zou je het liefste willen dat je gedichten gelezen worden als straks je nieuwe bundel er is?
Ik zou het fijn vinden als mijn lezer de blik breed en open wil houden. Verder mag een lezer er graag een eigen weg in vinden. Ik vind niet dat een bundel een handleiding nodig heeft. Ik heb de taal erin geboetseerd zoals ik dat wilde. Het is mijn eigen daad van verzet geworden, tastbaar in boekvorm. Ik ben nu vooral benieuwd naar welke betekenissen zich aan de lezer zullen prijsgeven, of welke stiltes er veelzeggend blijven resoneren.
Dit komen en gaan. Het is meetbaar
en voorspelbaar. Je zette er een klok naast.
Je plande je wandelingen in overeenstemming.
–
Zelfs wanneer het groots en dreigend kwam,
stond je rustig klaar met gesloten poorten,
zakken vol zand. Je had geleerd de maan te lezen.
De regelmaat knipperde verdere waakzaamheid
zachtjes uit je blik. Je stond klaar
–
wanneer het ging, met je emmer en je laarzen.
Je verzamelde de giften, schudde het wier
van blinkende schelpen. Je plantte zegevierend
parasols en ligbedden neer. Je bouwde
je buitenverblijven net buiten bereik.
–
Ik begrijp dat je het niet kan vatten:
het ritme verstoord, de poorten overwonnen.
Je raadpleegt de maan, zij duurt onverstoorbaar,
wisselt haar koude gestaltes geruststellend stipt.
–
En je ziet het niet, het langzame stijgen,
de vastberaden belofte dat op een dag
het water komen zal, en niet meer gaan.
staan al lang op deze vlakte
opgeslagen. We kwamen van ver,
–
al weten we niet meer van waar.
Van dat verleden zijn we
slechts een ver nageslacht.
–
We dragen namen die we niet
herkennen. We ontkennen geen
letter van wat men ons noemt,
–
maar we nemen wat ons gebleven
is heelhuids op het hart. Die kracht
is ons op de buik geschreven.
berokken net geen schade aan jezelf.
Om grote woorden loop je met een boog,
ze zullen je betoog doen zweven tot boven
de zichtlijn van je toeschouwers.
–
Als niemand je daden leest, besta je niet.
–
Hou het klein, verfijn je in herkenbaarheid,
vermijd gevoel, verbeter de wereld.
Iemand zal je begrijpen, je past netjes
in hun afgemeten blik, je bent een spiegel
die tevreden toelacht, waarin alle haren
goed liggen. Zonder tanden schrik je niet af.
Voelt iedereen zich verbonden, sla dan toe.
–
Stook onrust, laat de gretige honden
van vervreemding los, bijt je ongehoord vast.