door Hans Franse
–
Toen ik mij, nu 35 jaar geleden, wat definitiever had neergelaten in mijn Italiaanse ‘paese’, wist men in mijn stadje amper dat er zoiets bestond als een Nederlandse taal. ‘Jullie spreken toch Duits of Engels’, zeiden ze en vervolgens probeerden ze de tweede genoemde taal volstrekt onverstaanbaar te spreken. Een enkeling grijnsde mij toe en maakte een soort dreigend apengeluid: ontblote tanden en ‘GGGGGGGGG’–achtige klank. Ik werd er als neerlandicus een beetje neerslachtig door; ik hou van mijn taal en van de literatuur die er in geschreven is.
Het Engels werd beter, kinderen leerden het op school en men is er ook trots op; al spreekt nog steeds M. die in het dorp als expert geldt een soort onverstaanbaar Amerikaans in ijltempo: hij was immers een week in New York. Mijn geliefde taal is nog steeds duister. Men heeft vooral moeite met de H en de stemloze spiranten, bilabialen en explosieven aan het einde van een woord die men stemhebbend maakt: ik heet dus in het dorp ‘Anze’. Leuke herinnering: ik liep door Napels en ontmoette twee levendige jochies van een jaar of 10. Ze keken mij aan en stralend zeiden ze:’What is your name?’ Toen ik naar waarheid antwoordde: ’Mij name is Hans’, keken ze mij stralend aan en zeiden: ‘What is your name?’ Het waren de eerste woorden Engels die ze geleerd hadden.
Nu Ellen Deckwitz de prestigieuze ‘Premio Ciampi’ heeft gewonnen, een van de grootste, zo niet de grootste Italiaanse poëzieprijs met haar bundel Hogere Natuurkunde vind ik dat bijna een wonder en ben ik blij voor haar en trots op mijn taal. Piero Ciampi was een singer-song writer
(un cant’autore). Op de bijeenkomst van MEANDER in Haarlem praatte ik erover met degene die alle columns leest en redigeert.
Yvonne had haar kinderen, die ten oosten van Genua wonen, gevraagd of ze enig idee hadden waarom de Nederlandse dichteres die prijs had kunnen winnen met Nederlandstalige poëzie. De kinderen wonen nog niet zo lang in Ligurië, maar ze dachten dat het iets met de melodie en het ritme van onze taal te maken zou kunnen hebben. Ze vroeg of ik het ermee eens was. Dat was ik en ik kon nog over een persoonlijke ervaring vertellen.
Laat ik even in het algemeen zeggen, en ik schrijf dit zonder enige wetenschappelijke onderbouwing, ik vind de noordelijke talen mystieker, meer naar binnen gekeerd: wij hadden in onze mythologie heilige bomen, de natuur was belangrijk, die eerbiedigde je. Ik vind de Italiaanse taal veel rationeler, een grammatica met duidelijke regels en veel uitzonderingen, terwijl de goden op de Olympus wonen of in marmer en brons weergegeven zijn. In onze taal kun je elke nuance uitdrukken op idiomatische basis met alle niet door de vorm van werkwoord of andere woorden uitgedrukte modaliteiten (wij hebben geen conjunctieven meer, anders dan in taalfossielen als ‘Het zij zo’ of ‘Het ware’ of ‘Gelieve’ enz.) Ook is onze taal lenig en productief en levert per dag nieuwe samenstellingen op. Voor een gedicht vond ik gisteren het woord ‘taalontstopper’ wat in het Italiaans iets zou worden als ‘product waarmee je de taal ontstopt’ en wat zo dus onzin is.
Toen ik mijn eigen gedichten (Het Umbrisch Getijdenboek) had vertaald met Sebastiano samen (Le ore canoniche umbre) en deze verschenen waren, schonk ik het mooie bundeltje aan mijn muzikale vriend Stefano Ragni, pianist, muziekjournalist en muziekdocent aan de Università dei stranieri in Perugia, een universiteit waar buitenlanders worden ingewijd in de Italiaanse taal- en cultuur op een zeer hoog niveau. Stefano las de poëzie, zei dat het ‘bellissime poesie’ waren en stelde voor, dat ik ze zou voorlezen op de Università. Hij zou er muziek bij zoeken en spelen. We hadden dus een met poëzie gelardeerd concert. De grote verrassing was dat de stad Perugia een actrice ter beschikking stelde die de teksten in het Italiaans zou voorlezen. Zowel Stefano als Perugia stelden als uitdrukkelijke voorwaarde dat ik de tekst zou voorlezen in het Nederlands; daar ging het om, zei men. De beeldschone actrice/ schrijfster/ vertaalster Simona Esposito (je zou haar achternaam in het Nederlands als ‘Vondeling’ kunnen vertalen) zou voorlezen. Er werd een mooi affiche gemaakt, waar ik nog steeds trots op ben en op de dag zelf zat de ‘aula magna’ behoorlijk vol. Toen ik wat aarzelend begon met de gedichten voor te lezen en Simona de vertaling declameerde, bleken er twee dingen: allereerst als er humor was, werd er gelachen en geapplaudisseerd, terwijl ons gevoel voor ironie en humor heel anders is. Ironie om te overleven is niet iets wat men hier ervaart. Wat mij ontroerde was dat veel Italianen de ogen sloten en meewiegden op de maat van het ritme. Ze vonden het mooi, zeiden ze, de klanken, vooral de melodie. Ze wisten dit niet van onze taal. Het was een overwegend intellectueel publiek, waarbij sommigen goed Engels spraken, anderen Frans en één of twee Duits, maar dat was echt amper te verstaan. Ik heb redelijk veel bundeltjes verkocht, waarin ik ‘una dedica’ een opdracht, moest schrijven, wat ik met plezier en trots deed.
Nu is mijn tweede bundeltje uit, dat ik als een cadeau heb aangeboden aan Italiaanse vrienden en collega’s als een bedankje voor al die jaren van vreugde, vriendschap, lekker eten en fijn met elkaar omgaan. Daarom is het Italiaans-Nederlands en niet Nederlands-Italiaans. Ik heb het nu zelf vertaald met behulp van woordenboeken, o.a. het eerste woordenboek uit 1672 wat mij te pas kwam bij wat archaïsche woorden die ik graag gebruik. Maria-Teresa steunde mij als redacteur, wat wel plezierig was: zoals gezegd, dubbelzinnigheid en ironie is niet makkelijk te vertalen, evenmin als oprechte angst, wel de dramatisch uitgedrukte literaire angst.
Het mooie boekje wordt in april gepresenteerd in Torgiano samen met een groep van de ‘Universita della terza éta’, de universiteit van derde leeftijd, een soort Volksuniversiteit. Ik heb dit keer een dame uit mijn ‘paese’ (dorp, ook emotioneel woord) gevraagd, die een groot naturel talent heeft. Ze vroeg mij wel te regisseren, want het waren wel heel andere gedichten. Dat zal ik graag doen.
Toen ik pas in dit mooie land was, bedacht ik dat ik beter aan de wens van mijn vader tegemoet had kunnen komen om ‘Romaanse filologie’ te studeren, hij had een licentiaat erin gehaald aan de KU in Leuven, maar ik sta er nu als een trotse Nederlandse letterkundige.
foto’s © Hans Franse