LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De criticus als ezelsvilder

29 dec, 2024
door Jan van der Vegt

 


29 december 2024 is bijna de laatste dag van het aan Lucebert gewijde jaar, waarin diens honderdste geboortedag werd gevierd met een indrukwekkende tentoonstelling in Alkmaar, maar overschaduwd door voortdurende discussies over wat sommigen als zijn ‘oorlogsverleden’ willen zien. Maar daar ga ik het in deze column niet weer over hebben. Wel over een oordeel dat zijn verzen en heel zijn dichterschap zeer negatief voorstelde. Een curieuze schilfer literatuurgeschiedenis van tweeënzeventig jaar geleden.




In de vroege jaren ’50 was de dichter Hendrik de Vries (ooit vriend en generatiegenoot van Marsman en Slauerhoff) zeer actief als poëziecriticus, onder meer in het weekblad Vrij Nederland. En hoewel hij soms heel verstandige stukken schreef over poëzie die hem aansprak, kon hij niets beginnen met de nieuwste dichtersgeneratie, die der Vijftigers, en hun poëticale revolutie. Dat heeft de beginnende dichter Lucebert geweten.
De Vries kon zich in proza helder en zakelijk uitdrukken, maar dat kostte hem moeite. Veel liever gaf hij daarom zijn mening op rijm, waarin hij zich spontaan kon uiten, zelfs mondeling. Dan kende hij geen remmingen als hij ergens niet over te spreken was, want het rijm maakte wel uit wat hij ging zeggen. Als criticus nam hij vaak zijn toevlucht tot berijmde teksten, want die produceerde hij sneller. Zulke rijmkritieken, soms geestig, ook vaak oubollig, waren destijds populair bij de lezers van de kranten waarvoor hij schreef.
In de zomer van 1952 stuurde het weekblad hem maar liefst negen dichtbundels ter recensie toe. Dat vroeg om rijmkritieken. Het waren zeven nieuwe delen uit de reeks De Windroos, geredigeerd door Ad den Besten. Een bundel van Jan Hanlo was erbij, die door De Vries werd afgedaan als: ‘al te tam spel.’ Nieuw was de Ultimatumreeks van De Bezige Bij, waarvan Bert Schierbeek redacteur was. De Vries kreeg daaruit twee uitgaven voorgelegd, en een daarvan was de eerste (maar als tweede verschenen) bundel van Lucebert, getiteld apocrief / de analfabetische naam.
In de rijmkritiek op de Windroosbundels en het andere Ultimatumdeel (van de nu geheel vergeten dichter Nes Tergast) kondigde hij op 12 juli zijn recensie van Apocrief al aan: ‘Ik gooide ’t mormel wel zo lief / Door ’t raam, doch, daar ik ’t moet bespreken: / Geef acht! Ik zal met gratie wreken / Wat zoveel onbenul mij kost / Aan tijd.’
Op 2 augustus stond zijn ‘Berijmd commentaar’ in de krant, opgezet als een dialoog van de rijmende criticus met zijn muze. De Vries stelt in de eerste regels zichzelf voor als: ‘Tekenaar, schilder en dichter / (En ook menigmaal zowaar / Ezelsvilder)’. De bundel wordt daarna samengevat als ‘onklaar, ongaar, onkies / Dood en idioot gedoe’ en de ‘nieuwlichter’ die hem schreef, wordt in de geest van Hanlo begroet met: ‘Nieuwste licht: u licht ik toe… / Ooteboe, o Ooteboe!’ De vele tegenstanders van de nieuwe poëzie waren op 22 april van dat jaar bevredigd door een VVD-lid van de Eerste Kamer dat zeer kritische vragen had gesteld omdat in het tijdschrift Roeping in 1951 het klankdicht ‘Oote’ van Jan Hanlo had gestaan, en dit tijdschrift rijkssubsidie ontving. Voor zoiets hoorde de overheid niet te betalen, vond de heer Wendelaar. De Vries wilde er blijkbaar nog even aan herinneren.
Lucebert heet een ‘miezerige mier’ die bij de Bezige Bij is binnengedrongen. Zijn bundel krijgt de kwalificatie ‘geblèr’ mee, want dat rijmt op zijn naam, die in vroegere jaren vaak op z’n Frans werd uitgesproken. De Vries gaat geen gedichten tegen elkaar afwegen. Hij kiest er één uit, de Ballade van de goede gang’ waaruit hij zes van de zestien vierregelige strofen citeert. Dat vindt de criticus voldoende om de ezel te villen. Het vermoeden dat er misschien nog iets goeds aan het eind van de bundel staat, in gedichten over Miró, Rousseau en Klee, schuift hij meteen van de tafel: ‘’t Valt ook mee weg.’ Tenslotte krijgt de muze het laatste woord. Ze prefereert Elburg, Rodenko en Campert, ondanks hun ‘loos gebries’ boven ‘Luizeberts kleren, / Wratten en zweren. / Hendrik de Vries kan / Dergelijke heren / Slecht inspecteren: / Is er te vies van.’ En alsof dit niet genoeg was, wordt Luceberts werk in de allerlaatste regel van de rijmrecensie samengevat als: ‘de durf der lafheid’.

Een rijmrecensie die ontaardde in een scheldkritiek die weinig ‘gratie’ inhield. Je proeft er de woede in tegen een dichtkunst die soms met bijtende spot zich een ‘ruimte van het volledig leven’ kon creëren. Lucebert heeft vanzelfsprekend niet op deze aanval gereageerd, maar zijn vriend Schierbeek, verantwoordelijk voor de uitgave, liet het er niet bij zitten. Hij stuurde een boze reactie naar Vrij Nederland, die op 16 augustus geplaatst werd, en het ‘onvermogen van de heer De Vries’ gispte om deze poëzie te beoordelen’. De repliek van De Vries stond erbij, op rijm natuurlijk maar weinig ter zake doende. De ‘volijvrige Bert Schierbeek’ had volgens hem moeten zien dat dit een krijgsdans was, met ‘Degenzwaaien! Vonkgestuif!’ Moeten we concluderen dat de rijmfurie maar een spel was, een schijnaanval? Waar waren al die beledigingen aan het slot dan voor nodig? Was dat niet eerder een door rijmdrift opgezweepte ‘durf der lafheid’?

Hendrik de Vries en Lucebert hebben elkaar nooit ontmoet. Toch hadden ze elkaar kunnen vinden in de liefde voor Spanje, het volk en zijn muziek en poëzie die ze gemeen hadden. De Vries en Schierbeek ontmoetten elkaar wel, veel jaren later, toen in 1986 in Groningen de Hendrik de Vries-prijs aan Schierbeek werd uitgereikt. En zowaar, het klikte bij die gelegenheid.




De rijmkroniek over Lucebert, met Schierbeeks reactie en de repliek zijn opgenomen in: Hendrik de Vries, Verzamelde gedichten, p. 1580-1587; ook in de DBNL te raadplegen.

Het woord ‘ezelsvilder’ komt niet voor in Van Dale’s Groot woordenboek of andere woordenboeken. De Vries gebruikt het ook in een van zijn copla’s (Verz. ged., p. 300). Een Spaans equivalent is evenmin gevonden. Waarschijnlijk heeft De Vries het gevormd naar analogie van ‘paardenvilder’.

 

foto’s uit tentoonstelling Lucebert © Alja Spaan, Alkmaar, 18 augustus 2024
foto Hendrik de Vries © DBNL 
Standbeeld van Hendrik de Vries door Norman Burkett (naast de Martinikerk in Groningen) © Wikipedia

     Andere berichten

Marcel, de rebel

door Marc Bruynseraede   ‘Of schuilt de redding van ons geslacht in zenuwstrelende stroop’ Zo schreef Marcel van Maele (1931-2009) in...