LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Monique Leferink op Reinink

7 dec, 2024

‘poëzie is ook een kwestie van transformatie, denk ik’

door Peter Vermaat

 

Onlangs publiceerden wij het juryrapport van onze Rob de Vos-prijs 2024. Peter Vermaat was de juryvoorzitter. Hij wilde meer weten over werkwijze, ontstaansgeschiedenis van het betreffende gedicht, inspiratie, de eerste kritische lezer of hoeveel kladversies er waren, tevredenheid of spijt, en of het eigenlijk ooit af is een gedicht?
Vandaag het interview met Monique Leferink op Reinink naar aanleiding van het gedicht Canto. Meer van haar op Meander oa hier.

 

 

Canto

Ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan de zwarte gaten in zijn geheugen
aan hoe hij steeds meer naar binnen groeit
zijn ingevallen wangen, open mond
en het cirkelen van gieren

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan hoe zij door wankele gangen dwaalt
ongenode gasten als schaduwen achter zich aan
de tijd een half open vuilniszak
op de vloer van haar bestaan

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan hoe hij het wit papieren zakdoekje zorgvuldig opvouwt
dan zegt ‘ik ben een klootzak, ik ga dood, wat moet ik doen?’
zij zijn deken rechttrekt, op de vlucht voor een man
die haar komt ontvoeren

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan de afgeplakte spiegel, het deksel op de postoel
de blinde herhalingen, hoe het kwijt en vergeet
en steeds maar raakt, teloor gaat
in alle sponningen van het vreemde

ik denk aan rivieren, licht op rivieren,
aan haar luier en de schilfers op zijn paarse voeten
zijn knieën in een hoek van de kamer
het gordijn waarachter een eik en iets al blauw
en zij, zo eindeloos de verte.

© Monique Leferink op Reinink

 

Hoe is je gedicht Canto ontstaan? Heb je er lang aan gebouwd of was het er min of meer ineens? Geldt die ontstaanswijze ook voor de meeste gedichten van jou?
De eerste regel van Canto viel me in op een zondagnamiddag toen ik terugreed van het verpleegtehuis in Beneden-Leeuwen waar mijn ouders waren opgenomen. Ik reed al maanden twee keer per week heen en weer en passeerde vlak voor Beneden-Leeuwen of vlak na mijn bezoek aan hen, altijd de Waal. Als kind woonde ik in Nijmegen en ook toen al hield ik van de Waal en met name van de eindeloze lichtspiegelingen op het water. Het bezoek aan mijn ouders, het ervaren van de dagelijkse gang van zaken in het verpleegtehuis, ontmoetingen met medebewoners, het viel me vaak zwaar. Op een gegeven moment merkte ik dat het me hielp aan het steeds veranderende lichtspel op het water van de Waal te denken, de verbeelding nam het over en ineens was er die zin ‘Ik denk aan rivieren, licht op rivieren’. Ik hield van de cadans van die zin en kreeg toen de behoefte een gedicht te schrijven dat als het ware door deze zin zou worden gedragen.
Ik heb drie versies van Canto geschreven. Aanvankelijk probeerde ik een evenwicht te zoeken tussen licht en donker, waarbij ik naast het licht op rivieren ook de schoonheid van andere natuurverschijnselen belichtte te midden van lijden en vergankelijkheid. Later heb ik dat allemaal geschrapt en werd de eerste zin een mantra, een rivier die als het ware door het gedicht heen blijft stromen. De tweede versie leek veel op de huidige, het gedicht leek verrassenderwijs zichzelf te schrijven. Voor ik de derde versie schreef heb ik langere tijd gereflecteerd op de tekst, kloppen de regels, de woorden, het ritme, de klanken, is er voldoende diepgang, neemt het gedicht de lezer voldoende mee. Voor mij is het belangrijk om, in ieder geval als ik begin met schrijven, vanuit een innerlijke noodzaak te schrijven en dan te kijken wat er zoal ontstaat. Daarna zoek ik een vorm en volgt een reflectieproces. Voor mij is overigens ritme in een gedicht van groot belang, ik moet het ritme kunnen voelen. Het gedicht hardop lezen helpt me vaak.

In mijn kladversie van het jurycommentaar maakte ik een verwijzing naar Canto ostinato van Simeon ten Holt en de canto’s van verschillende dichters (Neruda, Pound, Dante). Zaten die verbanden ook in jouw (achter)hoofd bij dit gedicht?
Zeker! Ik heb Canto ostinato grijs gedraaid, met name tijdens vele autoritten. Verrassend dat je dit noemt. Ik vermoed dat Canto Ostinato onbewust heeft doorgewerkt bij het schrijven van mijn Canto. De Canto General van Pablo Neruda heb ik nooit volledig gelezen helaas, alleen, alweer erg lang geleden, de Canto General de Chile, Neruda’s zevende canto. Gebaseerd op deze canto zag ik in 2004 de muziekvoorstelling Canto General de Chile, voor spreekstem, vier solisten, koor en instrumentalisten. Dante’s Divina Commedia heb ik wel volledig gelezen, zelfs twee keer, alleen is de laatste keer al wel 15 jaar geleden.

Hoe is jouw manier van werken? Schrijf je bijvoorbeeld op vaste tijden of laat je je eerder leiden door inspiratie?
Een rustige plek om te schrijven, voldoende innerlijke rust en voldoende tijd zijn voor mij voorwaarden om te kunnen schrijven. Meestal schrijf ik ’s ochtends. Inspiratie doet zich natuurlijk ook buiten de ochtenden voor, bepaalde beelden, gedachten of zinnen die opkomen en me bijblijven. Die schrijf ik meestal even op. Ik kan geïnspireerd raken door het lezen van gedichten van anderen, essays, muziek, het zien van beeldende kunst, films, of door deel te nemen aan een poëziegroep, waarin je in contact komt met het werk, de werkwijze en de gedachtewereld van anderen. Er is zoveel prachtige, intrigerende poëzie, waarbij ik merk dat ook het niet zo gangbare werk me steeds meer gaat boeien. Ik ben, evenals anderen, nog steeds ‘in wording’ en wil dat ook graag blijven.

Naar aanleiding van wat je schrijft over Canto stel ik me voor dat je hoeveelheid ‘klad’ beperkt is, maar klopt dat beeld ook? Hoe groot is bijvoorbeeld je voorraad ‘werk in uitvoering’?
Een gedicht schrijven blijft voor mij, naast vakwerk, toch ook iets ongrijpbaars houden.
Welk beeld of welke gedachte komt boven drijven? Van waaruit? Dat speelt zowel bij het beginnen met schrijven van een gedicht als tijdens het schrijfproces. Tegelijkertijd is het voor mij ook belangrijk te weten waarover ik wil schrijven, al gaat het gedicht verrassenderwijs vaak toch ook een andere kant op door spontane associaties tijdens het schrijven.
Dat betekent dat een gedicht zelden al ‘voltooid’ is in mijn hoofd. Ik heb geloof ik één keer meegemaakt dat een aantal dichtregels me invielen en het (korte) gedicht daarmee voor mij ook ‘af’ was.
Bij het schrijven van Canto bleef de hoeveelheid ‘klad’ inderdaad beperkt. Zoals ik al eerder aangaf schreef het gedicht zich min of meer vanzelf, ik had de beginregel, hoorde innerlijk de cadans, regels vielen me in, ik was eerlijk gezegd zelf een beetje verrast.
‘Werk in uitvoering’ zijn voor mij onvoltooide gedichten, ongeveer eenderde van mijn bestand bestaat daaruit. Veel gedichten die ik heb geschreven stellen me voor een blokkade of vind ik van onvoldoende kwaliteit.

Wanneer is voor jou een gedicht voltooid? Laat jij je werk lang rijpen of geloof je in de kracht van het moment?
Natuurlijk verloopt het schrijven van gedichten niet altijd soepel. Soms schrijf ik wel tien versies van een gedicht. Wat ik inmiddels wel heb geleerd is dat als ik een gedicht alsmaar blijf herschrijven, de oorspronkelijke kracht ervan op een gegeven moment verloren gaat. Gefrustreerd vraag ik mij dan bij de zoveelste versie af hoe ik eigenlijk ook alweer was begonnen en ben dan nogal eens aangenaam verrast als ik de oorspronkelijke versie van het gedicht weer lees.
Anderzijds blijven gedichten voor mij uiteindelijk toch vaak ook onaf, kan ik de neiging hebben om op het allerlaatste moment toch nog woorden of zinnen te veranderen. Een gedicht blijft een spanningsveld. Maar op een gegeven moment is het rijp voor de lezer.

Vaak is poëzie minder een kwestie van wat je opschrijft dan van wat je uiteindelijk laat staan. Ben je het eens met die uitspraak?
Ik ben het zeker eens met de uitspraak dat poëzie een kwestie is van schrappen, maar daarnaast is poëzie ook een kwestie van transformatie denk ik, soms zie ik al werkende ineens een bepaald beeld voor me of komt een bepaald woord op, vallen puzzelstukjes op hun plaats.
De beginregel van Canto kwam als eerste op en werd al snel een leidraad ofwel mantra voor het hele gedicht. De eerste strofe was er snel en bleef. Waarom? Ik vond het een kernachtige, ritmische en klankrijke strofe over het teloorgaan van een leven, het zwarte gat waarin je als persoon onontkoombaar verdwijnt, tegelijkertijd de leegte die zich dan openbaart, het steeds minder in contact staan met de wereld om je heen, en uiteindelijk natuurlijk de dood, die tegelijkertijd ook voedsel biedt aan andere wezens. Toen ik nog jong was zag ik de film De ballade van Narayama, die een onuitwisbare indruk op me maakte. In een dorp in het noorden van Japan, was het gebruikelijk dat mensen als zij 70 jaar werden, naar de top van de berg Nara klommen om daar te sterven. Zo bleef er voldoende voedsel voor iedereen. In de film zag je de hoofdpersoon, een nog heel vitale, wijze vrouw, naar deze top klimmen, je zag tal van beenderen in de sneeuw liggen en gieren door de lucht cirkelen toen deze vrouw, Orin, als een Boeddha in de sneeuw ging zitten om te sterven. Het beeld van cirkelende gieren om haar heen bleef me bij.

Zijn er delen van het gedicht die je – om wat voor reden dan ook – per se wilde handhaven in de tekst? Is dat ook zo uitgekomen? Wat zouden bij jou redenen kunnen zijn om moeilijk afstand van bepaalde passages te (willen/kunnen) doen?
Mijn idee was het gedicht rond de eerste, mij destijds ingevallen regel, te schrijven.
Ik koos aanvankelijk voor strofen van zes regels, waarbij ik wilde spelen met licht en donker in ons bestaan door het belichten van schoonheid in iedere strofe steeds met één regel toe te laten nemen zodat per strofe het licht het donker als het ware steeds verder zou verdrijven.
De eerste strofe kwam in zijn geheel, met toen nog één extra regel, omdat het strofen van zes regels waren. Toen ik een tweede versie schreef, met de zich herhalende beginregel en strofen van vijf regels, heb ik die extra regel geschrapt en het geheel flink gewijzigd.
Waarom een toch behoorlijk veranderde tweede versie? Ik vond dat je in mijn eerste versie onvoldoende werd meegevoerd op de cadans die ik innerlijk hoorde. Het leek me veel krachtiger om alleen de eerste zin zich als een mantra te laten herhalen.
Regels uit de verschillende strofen uit de eerste versie bleven bestaan, ik voegde er regels aan toe nu ik ervoor koos om steeds in vier regels stil te staan bij het onvermijdelijk wegvloeien van een leven. Wat ik graag wilde handhaven was het idee van de beginregel als mantra, de doorlopende cadans, de wisseling van perspectief, concrete, soms mogelijk indringende verwijzingen naar het teloorgaan van een leven en de slotstrofe, waarover ik lang heb nagedacht. In het prachtige jurycommentaar werd nog verwezen naar de punt aan het slot van het gedicht. Ik heb daar lang over nagedacht: een open einde, een opgaan in de eindeloosheid of terug naar het momentane. Ik koos voor het laatste.
Wat betreft het afstand kunnen doen van bepaalde passages: ik geloof dat ik dat goed kan.
Soms vind ik zinnen treffend, maar passen ze niet. Misschien zijn ze dan later nog te gebruiken in een ander gedicht. Het ‘kill your darlings’ bij het schrijven van een gedicht vind ik soms niet gemakkelijk, maar wel bevrijdend.

Hoe sta je tegenover het naderhand nog aanpassen van een gedicht? Laat je het – eenmaal gepubliceerd – los of zou je er tot in lengte van dagen nog aan schaven als dat zou kunnen? Hoe zit dat met Canto?
Tja, ik vrees dat ik iemand ben die nog wel een tijd kan blijven schaven nadat een gedicht is gepubliceerd. Alleen ontbreekt het me vaak aan tijd daarvoor, omdat ik mijn aandacht na publicatie richt op het schrijven van nieuw werk. Canto laat ik voorlopig met rust, maar ik sluit niet uit dat ik er later nog eens iets aan wijzig. En tot ‘in lengte van dagen’ zal ik zeker niet blijven schaven! Dan kijk ik uiteindelijk liever met een glimlach naar het immer onvoltooide gedicht.

 

 

afbeelding Pixabay

     Andere berichten

Interview Laurens Hoevenaren

'het is vooral een ambachtelijk spelen en zoeken, wat bijna altijd een nieuwe inspiratiebron oplevert' door Peter Vermaat - Vorige week...

Interview Enno de Witt

Interview Enno de Witt

‘Poëzie is een onvermijdelijkheid’ door Annet Zaagsma   Poëzie en kunst van Enno de Witt zijn stevig geworteld in een traditie die...

Interview Astrid Arns

‘Hologram voelt voor mij als een innerlijk geprojecteerd landschap.’ door Peter Vermaat   Vorige week publiceerden wij het...