Gelaagd, als een lasagne van betekenissen
door Marc Bruynseraede
Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die de bundel Alsnog liet verschijnen, als een soort dichterlijke retrospectieve van zijn bestaan.
Achtergronden van J. Heymans wijzen naar een studie van Toegepaste wiskunde en wetenschapsfilosofie, aangevuld met Kunstgeschiedenis en Taalkunde. Hij was redacteur van literaire tijdschriften (o.a. Bzzlletin) en publiceerde monografieën over dichter/schilder Armando, filmmaker Cherry Duyns en de legendarische auteur/essayist J.J. Voskuil. Maar wat mij het meest boeit in zijn biografie, zoals ik ontdekte, is het feit dat hij een groot bewonderaar is van August Willemsen, de onvolprezen vertaler van de Portugese dichter Fernando Pessoa en de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade. In het verlengde van het Portugese taalgebied ligt Heymans’ verkenning van, en confrontatie met, de warme landen van de Antilliaanse literatuur.
Tweede interessante issue is de monografie die J. Heymans schreef over componist Simeon ten Holt, die grote bekendheid genoot, dank zij zijn boeiende, absoluut unieke Canto Ostinato, voor vier vleugelpiano’s. Dit stuk wordt binnenkort nog eens uitgevoerd in het Concertgebouw van Amsterdam per 28 januari 2025. Ergens in mijn dichterlijke wetenschap is er een regel die zegt: Als iemand van August Willemsen houdt en van Simeon ten Holt, dan mag je ervan uitgaan dat hij geen slechte gedichten schrijft. En, inderdaad, na een aandachtige lectuur van Alsnog kunnen we de juistheid van deze regel bevestigen. Over zichzelf zegt Heymans dat hij slechts drie gedichten per jaar schrijft. De bundel Alsnog telt 67 gedichten. Gedeeld door drie zou dat betekenen dat we over een poëtische oogst blikken van circa 22 jaar. En de inhoud van deze bundel bevestigt dit vermoeden.
In de eerste cyclus van 25 gedichten ‘Een soort Siberië’ wordt vanuit een uitkijktoren gekeken, als een terugblik op het levenspad: ‘treden beklimmen, met versneld ritme van het hart, de weg die afgelegd was, het huis dat ons wakker geroepen had.’ Over deze verzen strooit de dichter het piment van de melancholie: ‘we zagen het voor ons: de avonturen, het verstoven zand.’ En, in zijn oude dag, aan het einde van de rit, besluit de dichter, in zijn gedicht ‘Uitkijken op een wachttoren’: ‘Konden we nog maar rustig al die treden op / om rond te kijken, onze haren in de wind.’
De manier van kijken naar het leven is gelaagd met dubbele bodems. Ogenschijnlijk banale dingen krijgen een onverwachte, diepere betekenis.
–
Wij hadden een ontmoeting met de werkelijkheid,
een zebrapad in niemandsland: op een stille weg
–
zagen we in gerezen wit de snelste route naar
ons verlangen, een overkant vol fluitend kruid.
–
Verlieten we de berm, welgemoed het asfalt op,
afgemeten passen, haastig van de ene strofe naar
–
de andere, en grommen we te horen vreesden
een autopark aan wilde beesten, Japanse exoten
–
jaguar, panter, hellepoes – de schrik in onze benen,
vluchten onze uitweg – zo ver als gene zijde was.
De gehanteerde versvorm voor alle gedichten in deze bundel is die van tien verzen; ofwel in één blok van tien regels, ofwel in vijf tweeregelige verzen, als in bovenstaand gedicht.
Voortdurend wordt naar de voorbije werkelijkheid gekeken, met een dosis weemoed en filosofische afstandelijkheid. Er wordt ‘Onbevreesd en ontvankelijk’, zoals Cyclus 3 getiteld is, teruggekeken naar reiservaringen, naar beroezende feestelijkheden en naar zelfverkenning. Onder de vorm van een afgesplitste persoonlijkheid neemt Heymans, die hiervoor te leen gegaan is bij Fernando Pessoa, een heteroniem aan. Hij meet zichzelf een andere identiteit aan, die, in een ver verleden, de naam Herman Heida meekreeg en die de dichter toelaat met enige afstand naar zichzelf en zijn omgeving te kijken.
–
Jaren terug kwam ik mezelf tegen, niet als schaduw
weerspiegeld in zonnig etalageglas, maar gewoon
op straat, als een ander, weggelopen uit een verhaal
van Borges – zo vaak herlezen en nooit beseft dat mij
dat ook gebeuren kon. Hij kruiste mijn pad, hetzelfde
gezicht, dezelfde bedeesde tred, een vluchtig ogenblik
van herkenning. Verstoord gingen we ons weegs, voorbij
aan de vraag wat we, meer dan onze verschijning, nu echt
delen met elkaar. Hoe zou hij denken over mij als hij wist
dat alleen ik hier ooit in slaagde: het voltooien van dit gedicht.
Aan het einde van zijn retrospectie wijdt Heymans twaalf gedichten aan zijn Antilliaanse ontmoetingen en ervaringen. Ze vormen een mooie afronding van een rijkgevuld dichtersbestaan en een wijze bundel.
–
Wij staan hier op deze rots, een versregel
nooit in het Papiaments te boek gesteld, voor ons
–
maakt dat niets uit, we spreken in tongen, zonder
grammatica, alle talen door elkaar en we kruipen
–
bij de Portugese buren in een leegstaand kippenhok,
zelfs in een aangeklede bijzin. Vrolijk alles ontbloot
–
laten we ons leiden door onze gebaren, onze geuren,
jongens en meisjes bij elkaar – geen uniformen nog
–
de uniformen van het moeten: ons vervoegen bij
onze moedertaal, onze natuurlijk staat op de rots
–
verlaten.
Alsnog nodigt de lezer tot reflecteren over het voorbije en voorbijgaande leven, met zachtaardige weemoed en grote bescheidenheid.
Het wachten is nu op de volgende uitgave van Heymans. Tegen het ritme van drie gedichten per jaar moet dat 2044 worden. Ongeveer.
____
J. Heymans (2024). Alsnog. Uitgeverij IJzer, 96 blz. € 20,00. ISBN 978 9086842940