door Ko van Geemert
In de jaren zeventig en tachtig stuurde ik regelmatig gedichten naar tijdschriften. Ik was nog niet zo lang aan het dichten en vol goede moed.
Twee ervaringen zijn me daarbij het sterkst bijgebleven. In de eerste plaats dat de fantasie van de blaadjesmakers grenzeloos bleek te zijn. Enkele titels van tijdschriften waarin ik mijn gedichten kwijt kon: Ramp, Yang, Dimensie, De Fonteijne, Herman, Koebel, Gist, Rauwkost, Retirade.
Een tweede ervaring had te maken met de reactie van een flink aantal tijdschriften. Die liet soms vele maanden op zich wachten of bleef helemaal uit. Ik vond dat niet goed te begrijpen – als je een tijdschrift begint, regel je dat toch – en ook wel een beetje onbeschoft eigenlijk.
Maar goed, ik heb natuurlijk ook veel mooie herinneringen, bijvoorbeeld aan de publicatie in 1974 in het tijdschrift gedicht van Remco Campert, misschien wel mijn officieel debuut. Ik was er trots op en nam dan maar voor lief dat mijn naam verkeerd gespeld was: van gemert – the story of my life!
Er volgden gedichten in De Gids, Avenue literair (onder redactie van Cees Nooteboom), Hollands Maandblad, en ik viel zelfs tweemaal in de prijzen.
De eerste keer ging het om de George Orwell – Globe Literatuurprijs 1983. Het Dichters- en Schrijverscollectief Stichting Groep ’82 had een wedstrijd georganiseerd waaraan ik meedeed. In de jury zaten, als ik mij niet vergis, de Haarlemse schrijvers Louis Ferron en Pieter A. Kuyk, Wim Vogel (literatuurcriticus Haarlems Dagblad) en Dolf de Vries (boekhandelaar). Ook heb ik redenen aan te nemen dat de Tsjechisch-Nederlandse dichteres en vertaalster Jana Beranová (1932) in de jury zat, daarover zo meer.
Ik werd uitgenodigd mijn gedichten in Haarlem te komen voorlezen, ik meen in cultureel centrum De Egelantier. Tot ieders verrassing, niet in de laatste plaats van mijzelf, won ik.
De prijs was een mooie keramieken wereldbol met een potlood erdoor, een wisseltrofee.
De feestrede werd uitgesproken door Jana Beranová. Tot mijn verbazing, maar ik was al te vrolijk om me beledigd te kunnen voelen, vertelde Jana dat al van tevoren beslist was dat ik de winnaar was, maar dat ze nadat ze me had horen voorlezen, twijfelde of dit een juiste beslissing was geweest. Proost! Drijvende kracht achter deze prijs was George Moormann, die later begon met De Zingende Zaag, waaraan ik vaak een bijdrage heb mogen leveren.
Een beetje bizar is het verhaal van mijn tweede prijs. In 1984 stuurde ik het volgende gedicht naar het Vlaamse tijdschrift Appel:
KREEFTENGANG
Geen zon waaraan hij denkt
op deze langste dag, sindsdien. Elk jaar
betekent meer seizoenen achteruit.
Geen droge rivier
zonder vermoedens van water. Plaatsen
bieden uitzicht op jezelf.
Herinnering vult beeld
en woord. Geen ontmoeting met jou
maar met de weg daarheen.
Het werd geplaatst. Op een zeker moment kreeg ik een briefje van Appel. Ik bleek met deze publicatie mee te hebben gedongen naar de 9de poëzieprijs van Sint-Truiden. Dat wist ik niet. In het briefje stond verder dat ik met Kreeftengang laureaat was.
Ik moet bekennen dat ik in de war was. Laureaat? Was ik genomineerd? Had ik gewonnen? Langzamerhand drong het tot me door dat dit laatste hoogstwaarschijnlijk het geval was. We besloten er een weekendje Sint-Truiden van te maken.
Ik zocht een hotel en telefonisch boekte ik een kamer. Wellicht ten overvloede, maar niet onbelangrijk hier te vermelden: destijds konden we nog niet over internet beschikken.
De dag brak aan. We reden naar het hotel. De deur was dicht. Na lang aanbellen deed een ietwat verwarde man open. Na onze naam te hebben genoemd, verklaarde hij: ‘Ik had jullie een week geleden verwacht.’ Maar we waren welkom en hij ging ons voor naar de kamer. Langzaam begonnen we nattigheid te voelen. Was dit wel een hotel?
De gangen waren namelijk versierd met talloze foto’s van blote dames en in onze kamer waren wel érg veel spiegels aangebracht, onder meer een levensgroot exemplaar boven ons bed.
Het was ontegenzeggelijk een bordeel, zoals er in die tijd zo veel langs de Vlaamse wegen te vinden waren.
’s Avonds zou de uitreiking van de Poëzieprijs van Sint-Truiden plaatsvinden in de schouwburg. In aanwezigheid van de burgemeester en enkele wethouders, schepenen.
We werden ontvangen door buitengewoon vriendelijke mensen van het tijdschrift Appel, Jean Severijns en Guido Wulms, die me verwelkomde met: ‘Ah, u bent met uw vader meegekomen!’ Mogelijk was hij door de strekking van mijn gedichtje in de veronderstelling met een bejaarde bard van doen te hebben. Ook zal het feit dat ik mijn gedichten altijd onderteken(de) met J.H. (Jacob Herman) van Geemert – Jakobus Cornelis Bloem en Jan Hendrik Leopold waren in deze mijn voorbeeld – zal aan dit idee wel hebben bijgedragen.
Na de plechtige voorlezing van het juryrapport werd ik op het podium gevraagd. Ietwat joviaal negeerde ik het trapje – ik was nog jong! – en sprong de bühne op. Ik merkte meteen dat men dit niet leuk vond. En toen ik in mijn dankwoordje vermeldde dat ik het juryrapport minstens even mooi als het gedicht vond, was ik niet meer te redden. Niet voor het laatst merkte ik dat Vlamingen soms zeer serieus kunnen zijn. Overigens heb ik met Guido Wulms daarna nog regelmatig een prettig contact gehad, een erudiete en beminnelijke man. Na zijn dood in 1999 werd de prijs naar hem vernoemd.
Er schiet me nu te binnen dat tijdens de prijsuitreiking in een belendende zaal de toen zeer populaire meidengroep de Dolly Dots optraden. Dat was goed te horen.
Ik vond het een mooie avond.
De volgende ochtend werd er op de deur geklopt. Dezelfde meneer die ons open had gedaan, stond voor me, in een streepjespyjama. Of we een eitje beliefden. Reken maar. Hard gekookt graag.
–