Ontroerend mooie poëzie
door Jeroen van Wijk
–
–
Willem Jan Otten (1951) heeft een groot oeuvre dat bestaat uit poëzie, toneel, beschouwend proza, essays en kritieken. Zijn werk heeft meerdere prijzen gewonnen, waaronder de P.C. Hooft-prijs (2014) voor zijn beschouwend proza. Zijn debuutbundel, Een zwaluw vol zaagsel, verscheen in 1973.
Hoewel Ottens nieuwe bundel Septemberzee niet uit verschillende afdelingen bestaat, is er halverwege de bundel een duidelijke overgang in toon en verhaal. In de eerste helft wordt de dichter op verschillende manieren met de dood geconfronteerd. Het eerste gedicht, getiteld: ‘tot een gestorven toneelregisseur’, lijkt een voorbode of ‘flash forward’ te zijn van het lot dat de dichter later in de bundel zal treffen. Het gedicht is cursief geschreven, waardoor het lijkt alsof de dichter wordt aangesproken. Zo lezen we over een ‘jij’ die door een ‘wij’ wordt herinnerd: ‘Zeg wat er staat, / was het eerste wat je zei / tot je acteurs. / En soms ook het laatste. (…)’
In het tweede gedicht komen we een ander belangrijk persoon van de bundel tegen, namelijk de ‘zij’.
–
Kijk op van deze zin en sla haar gade:
–
aangestroomd is zij alweer voorbij,
zij is mee met haar water mee naar zee,
onherinnerd ver van haar begin vandaan.
–
Lees zonder haast haar loop, beluister onder jou
haar klotsende basalt, doop haar Merwede,
en word, terwijl zij jou ontstroomt, haar bron.
In de eerste regel wordt de lezer gevraagd om niet naar de eerste zin te kijken, maar naar een ‘zij’, die in de volgende zin wordt geïntroduceerd. Er zijn meerdere interpretaties mogelijk over wie de ‘zij’ is. Zo wordt er verwezen naar zowel de rivier de Merwede, maar kan deze rivier ook fungeren als personificatie van een andere zij-figuur. Het is interessant hoe de eerste versregel de muur tussen dichter en lezer breekt, omdat de lezer wordt gevraagd om letterlijk van deze zin op te kijken (in mijn geval keek ik van mijn bundel op en zag ik de bomen buiten) of om naar de volgende versregel te kijken, wat weer voor immersie zorgt. De titel van het gedicht past goed bij de inhoud. Het gedicht vormt zowel het begin van een langer verhaal als een nieuw levensperspectief van de dichter. Aan het einde van het gedicht wordt de dichter namelijk de bron van de ‘zij’, wat weer een nieuw begin inluidt. Een cyclus dus.
In de eerste paar gedichten heerst een mysterieuze spanning. De ‘zij’ uit het eerste gedicht lijkt in verschillende gedichten terug te komen. Soms komt ze als herinnering langs en soms lijkt ze in het ‘heden’ op sterven te liggen. Zo staat er aan het einde van het gedicht ‘struik’ het volgende: ‘(…) Ik ben weer naar binnen gegaan / om naast haar ademend lichaam / met bonzend hart ik ben / te horen en ik word.’ Otten speelt hier goed met enjambementen. Zo kan het ‘bonzend hart’ zowel van de dichter zijn als van de ‘zij’. De schuingedrukte woorden suggereren dat de ‘zij’ hier tot de dichter spreekt en zich klaarmaakt voor een verandering die zowel materieel als spiritueel van aard is, namelijk de overgang van het leven naar het hiernamaals.
Verder in de bundel, wanneer het vrijwel zeker is dat de ‘zij’ overleden is, volgen we herinneringen en observaties van de dichter, die soms als rouwproces functioneren, en komt de dood op andere manieren naar voren. Zo zijn er meerdere ‘In Memoriam’ gedichten en wordt de dichter steeds vaker met zijn eigen einde geconfronteerd:
–
Nu de organisatie nog bedanken
voor de gelegenheid hem geboden
om nog eenmaal voor te lezen
uit zijn verzamelde littekens,
–
dankbaar, ook, ze gezalfd
te kunnen hebben eindtijd nakende,
–
papier al generaties uit de tijd,
de schermen vingerafdrukzwart,
–
steeds dichter volgekrast
raakte zijn huid, ik dank u zeer,
er was niet heel veel ruimte meer,
–
thans schilder ik mij achterwaarts
de laatste kamer uit
Het voorlezen uit ‘verzamelde littekens’ is een luguber beeld, maar contrasteert komisch met de droge handeling van het verplichte dankwoordje aan de organisatie. Ieder mensenleven heeft te maken met (mentale) wonden die hopelijk genezen, maar soms ook littekens vormen. Een dichter is in dit geval slechts een verzamelaar en vertaler van deze littekens. Toch kent ook het lichaam, of de gedichtenbundel, van de dichter een einde. We leven in een lichaam en schrijven in een bundel die volgekrast met littekens kunnen worden. Na deze lugubere observatie eindigt het gedicht weer met een mooi en bijna komisch beeld van een persoon die zich achterwaarts de kamer uitschildert.
Tegen het einde van de eerste helft van de bundel weet de dichter het verlies van de ‘zij’ te accepteren. Zo lezen we in het gedicht ‘gebedje aan sterfbed’ het volgende: ‘Aanvaard haar laatste adem uit, / geduldige, en adem haar dan in.’ Ademt de dichter hier de mooie herinneringen van het samenleven met de ‘zij’ in, of ademt de dichter letterlijk de geur van de overledene in? Of moeten we het als een overgang lezen waar de dichter de komst van de dood inademt? Of is het inademen van de ‘zij’ naam een soort gebedje, zoals de titel suggereert? Veel gedichten in Septemberzee zijn heerlijk multi-interpretabel, maar wel goed gekaderd binnen een onderwerp, waardoor het voor de lezer spannend, maar behapbaar blijft.
Naar mijn idee begint de tweede helft van de bundel bij de gedichtenreeks ‘met zonder mij’, die begint met de regels: ‘Wij zetten in op uw verrijzen, maar boeken eerst uw dood. / Vrijdag sluiten wij de ene kransslagader af / die het nog doet, het duurt niet lang. Terwijl uw hart bezwijkt (…)’. De dichter ondergaat een heftige operatie waar hij zal overlijden, maar later weer zal verrijzen. In deze gedichtenreeks van tweeëntwintig gedichten ondergaat de dichter tijdens zijn schemerdood een spirituele reis. Tijdens deze reis bevraagt de dichter het doel van het leven en speelt het (christelijke) geloof een grote rol.
–
God is dood, de dood wordt God,
ik heb het aangestreept,
maar kan een mens
aldus wel dood?
–
Of kan een mens
dat pas als hij van God
(die dan bestaat) aanvaardt
dat Hij hem tot en met zijn dood in leven laat?
Wat ik zo fijn van Septemberzee vind, is dat de gedichten over geloof niet predikend zijn, maar een intimiteit tonen die tot op zekere hoogte uniek is aan het geloof. De lezer bevindt zich tussen de relatie van de dichter, die het einde van zijn leven nadert en al vaker met de dood is geconfronteerd, en God. De dichter heeft twijfels, snapt dingen niet en krijgt niet altijd heldere antwoorden, maar vindt uiteindelijk toch vrede in het grote, onbekende plaatje van het leven. Een mooi detail is hoe alle gedichten van de reeks ‘met zonder mij’ dezelfde opbouw hebben van twee kwatrijnen, die qua vorm lijken op een halve zandloper. Zowel het begin als het einde van de gedichten zijn qua lengte veel langer dan de middelste versregels. Op die manier vormen deze gedichten ook een cyclus, zoals de oevers uit het begin van de bundel ook een cyclus vormen: van regen tot rivier, tot zee, tot wolk en weer tot regen.
Het een-na-laatste gedicht, getiteld ‘rei van pas bevallen moeder’, heeft een intrigerende opbouw. In elke strofe zijn de versregels opgebouwd als trappen. Elke traptrede kent drie lettergrepen, waardoor het gedicht een heel sterk ritme krijgt: ‘(…) die nadert / en nadert / en nadert – // want eenmaal / op aarde, / bevolen / in handen / van stervers, // blijkt hij maar / de zwakste (…)’. In de bundel zitten ook meerdere haiku’s die, zoals haiku’s betamen, over de natuur gaan, maar ook filosofische en religieuze vraagstukken aankaarten.
Otten schrijft ontroerend mooie poëzie die op geen enkel moment pathetisch wordt. Hij maakt gebruik van verschillende stijlen en diverse soorten rijm en ritme. Otten weet de thematiek van zijn gedichten prachtig te balanceren tussen observaties over het leven en de dood, en welke rol religie hierin kan hebben. Ik eindig deze recensie graag met het slotgedicht getiteld ‘waar u wil’.
–
Eén zinnetje te hebben opgezongen,
één dat opgenomen wordt door u,
en door u, wind archaïsch opgestoken
moedertaal onstuitbaar zwaluwziek
voort zich waaiend medenemend
stuifmeel o het ene zinnetje, voort
te zijn gedreven en omwemeld
door van iedereen een binnenzin,
één stuifje meel mee mee met u,
één stem zich mengend in de ene melodie
die klinkt zoals u waaiende
ons opgetild doet waaien
en gaan liggen ging u niet, niet u.
____
Willem Jan Otten (2024). Septemberzee. Uitgeverij van Oorschot, 80 blz. €19,99. ISBN 9789028242135