LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Allard Schröder – Lichtvang

31 jan, 2025

De afdruk van een eeuwige indruk

door Ivan Sacharov




Soms leest men iets dat indruk maakt, zonder dat de schrijver zich in literaire bochten wringt:

Spleen (1)

Dakgoot met teleurgestelde duiven,
stilleven van uitgedroogd mandarijntje in fruitschaal,
de zon glijdt weg, ijl klinken haar laatste stralen op snaren van spinrag.

Achter gindse ramen slapen kruimige oudjes zich bewusteloos,
rouwroet in de longen, de ziel steeds schraler bevleesd.
Kijk niet achterom naar glanzender jaren,

of doe het toch maar wel, al vind je er toch niets
anders dan as en kale takken,
die doen alsof er wind is.

Het was, geloof ik, Ilja Leonard Pfeijffer die beweerde dat hoe beter poëzie is, hoe moeilijker. Of zei hij het andersom: hoe moeilijker, hoe beter? Hoe dan ook: dit gedicht lijkt die bewering te logenstraffen. Het is begrijpelijk en het is goed. Goed, dat moeten we ergens aan kunnen toetsen. Vooreerst aan de laatste twee regels, zou ik zeggen: die ‘kale takken, die doen alsof er wind is’. Regels die we, lezend op z’n Nijhoffiaans, natuurlijk meteen minder begrijpelijk gaan vinden. Want hoe kunnen kale takken doen alsof er wind is? Dat merken we toch meestal aan de bladeren? Nou ja, het zijn misschien bewegende takken. Of takken die doen alsof hun bladeren nét door de wind zijn afgewaaid, terwijl dat toch al een tijd geleden is. Het verleden oogt dan nog actueel, en laat ons in de waan van een eeuwig ‘nu’. Ja, waar wind is, is geest, en waar de geest is, is het ‘nu’! ‘Nu’, ook in de Franse betekenis van naakt, zoals kale takken in zekere zin naakt zijn. Iets wat ook goed past bij de tweede strofe, waarin ‘de ziel steeds schraler bevleesd’ blijkt te zijn. We kunnen ook lezen: ‘gekleed’. Lichamelijke schoonheid verdwijnt met de jaren: de tortelgrage duifjes waarmee het gedicht begint zijn niet voor niets teleurgesteld.
Mooi (dit gedicht dus). Treffend door een sterke focus op de inhoud en door de klassieke gedachte die achter de tekst schuilgaat. Want wie gelooft in deze gedigitaliseerde tijd nog in een ziel? Wie heeft het lef om in deze tijd over ‘de ziel’ te dichten, en slaagt er dan, ondanks zijn schijnbaar ouderwets-begrijpelijke taal toch in, om niet gedateerd over te komen? Iemand die de waan van de dag doorprikt en het licht in zijn essentie vangt!

‘Allard Schröder is vooral bekend van zijn proza’, lees ik op de achterflap van de bundel Lichtvang, die ik hier bespreek. ‘Hij is wars van modes en hypes, enerzijds vertrouwt hij de traditie, anderzijds gooit hij met zijn poëzie een speer in de toekomst’. Een flaptekst die kennelijk deze keer geen floptekst is. Voorzien van een fraaie foto van de auteur, waarop hij eruit ziet als een soort van negentiende-eeuwse aristocraat, die als een tijdreiziger per ongeluk in onze eeuw lijkt beland. Dat het hier gaat om een dichter die ‘wars is van modes en hypes’, blijkt ook uit het volgende gedicht:

6 VII 2021 11.00

Het is zes juli en bijna elf uur in 2021,
maar niemand schijnt het te beseffen.
Zelfingenomen beven de bladeren
in een zuchtje wind,
zoals ze altijd doen, ook als

het geen zes juli om elf uur wordt.

Feestelijk strekt de hemel zich
over ons uit, in de verte doet
een schuurmachine juichend zijn werk,
hij weet niet dat het bijna zes juli om
elf uur is en dat het weldra het moment is

waarop het op zijn hevigst zes juli en elf uur zal zijn.

Dan drijft het ogenblik weer weg,
de dag wordt iets zachts. Het is
alweer over even over elf, alles loopt
mompelend ineen, vervloeit,
ook al beven de bladeren nog even
zelfgenoegzaam in een zuchtje wind.

Een tijdstip als titel. Met een Romeins cijfer voor de maand. Niet zo gek als we bedenken dat bijna alle maanden Romeinse namen dragen. Weer een klassiek trekje van de dichter? Nu ja, dit gedicht is in zijn kwaliteiten haast net zo uniek als waarover het gaat: een zeer bepaald tijdstip. Maar, zal een slimmerik opmerken, dat geldt toch voor alle tijd(stippen)? Dat klopt. Dat is precies het punt. Het gedicht staat stil bij iets dat zelf niet stil kan staan en heeft daardoor iets paradoxaals. Het geeft het ogenblik iets onwezenlijks, dat het meer wezenlijk maakt dan normaal. Vergelijkbaar misschien een beetje met het aura van het jaar nul. Of het jaar van een andere belangrijke gebeurtenis. Vergelijkbaar ook met tijdstippen die voor elk van ons persoonlijk zwaar wegen. Eigenlijk stipt dit gedicht het fantastische besef aan dat om het even wat belangrijk kan lijken, zonder dat het werkelijk belangrijk hoeft te zijn. Het is een gedicht dat zinspeelt op ons ego: op het middelpunt dat we vaak denken te zijn. De bladeren beven niet voor niets zelfgenoegzaam! Helaas is in een oneindig heelal ieder punt het middelpunt, zoals een andere dichter ooit schreef. Dat relativeert de zaak een beetje.

Niettemin: ergens is op het bedoelde tijdstip vast iets gebeurd dat er (voor iets of iemand) toe doet! Het was de dag waarop Peter R. de Vries is neergeschoten. Het was ook de dag waarop de hoge raad het cassatie beroep over een uitspraak van Geert Wilders verwierp, het was de dag dat… Al deze dingen vielen niet precies samen met het bewuste tijdstip, maar toch (hebben ze ermee te maken). Eén ding kunnen we wel stellen: in het leven van een mens zijn minstens twee tijdstippen belangrijk. De data van onze geboorte en onze dood. Die worden niet voor niets vermeld in stambomen en op grafstenen. Voor wat zich daartussen afspeelt is het minder duidelijk. Dat kan meestal pas achteraf beoordeeld worden. Een prachtig staaltje van metafysisch denken, dit gedicht, dat op zijn beurt tot nadenken aanzet! Iets dat relatief weinig voorkomt in de Nederlandse letteren – de koopmansgeest lijkt zich er niet voor te lenen.
Men lette ook nog even op die juichende schuurmachine. Beeld van tijd die werkt. Tijd die het laatste laagje wegschuurt – (be)spiegel(baar)glad maakt? – voor wat een moment tevoorschijn komt als het hevigste ervaren van dat moment. En dan in de laatste strofe weer die wind, die ongeveer dezelfde betekenis heeft als in het eerst geciteerde gedicht. Schitterend! Een tijdloze geest, deze dichter, die toch zo gepreoccupeerd is met tijd. Nog één laatste voorbeeld:

Leven

Stram op houten benen danst hij zijn leven.
Hoewel hij alleen in eigen ogen bestaat,
berust hij niet, de dans moet worden afgemaakt,
alle passen dienen tot aan het einde goed te zijn gezet,
nauwkeurig moet de choreografie worden uitgevoerd.

Dag in dag uit danst hij zijn verplichte figuren,
als trekpop met zoetelijk gepenseelde lach.
Overal waar hij is, waar hij gaat, danst hij
voorgeschreven passen, die hem gegeven werden
op die wonderlijke dag dat hij ter wereld kwam.

Dans dan nu maar langzaam,
je hebt niet veel passen meer over, tel uit
wat je nog rest, wees zuinig, bewaar ze
om ze onbespied te dansen – een vlam in de nachtwind
zal je dan zijn, rusteloos flakkerend, maar eindelijk lichtend.

Waar gaat dit eigenlijk over? De titel zegt: leven. Dat werpt een licht op de enigszins mysterieuze tweede regel. We beseffen het meestal niet, maar leven bestaat alleen in de ogen van wie zelf dat leven leeft. Voor wie erover nadenkt blijkt ‘ander leven’ moeilijk te behappen, laat staan te definiëren. Vraag het maar eens aan iemand die een robot wil bouwen met menselijke trekjes. Maar daarmee is de kous voor dit gedicht niet af. Het gaat hier om het leven van iemand die als een trekpop wordt neergezet. Een trekpop met ‘voorgeschreven passen’ en een ‘zoetelijk gepenseelde lach’, waarin onze beperktheid en het automatisme van de ingesleten beleefdheid die we allemaal kennen fraai tot uiting komen. Wie ooit met zo’n pop heeft gespeeld weet dat het even boeit, maar niet erg lang. Op een gegeven moment kennen we al zijn leuke trucjes en beweginkjes wel. Door er een verhaaltje omheen te verzinnen kan de aandacht misschien wat langer worden vastgehouden, maar dan is het klaar. Een trekpop is gebonden aan de wetmatigheden die bij hem zijn ingebouwd. Beperkt door zijn ‘genetisch materiaal’, zouden we kunnen zeggen, als we hem als een mens beschouwen. Als het verhaaltje afloopt en al de mogelijkheden zijn verbruikt, rest nog maar één ding. Gaat het daarom in de laatste strofe, waarin de wonderlijke tweede regel van dit gedicht a.h.w. wordt uitgewerkt? Alleen in zijn eigen ogen kan een mens onbespied dansen, kan een mens als ‘een vlam in de nachtwind’ – de wind die geest is – flakkerend zijn beperkingen loslaten en de dood beleven die hij leeft. Die hem doet leven.
____

Allard Schröder (2024). Lichtvang. De Arbeiderspers, 64 blz. € 20,00. ISBN 9789029553094

     Andere berichten

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Een hemels perspectief in een wereld vol vervreemding door Johan Reijmerink - - Tsead Bruinja is een Fries en Nederlands dichter die zich...