Jaap Bos (1961) houdt ervan om wat te wandelen, het liefst in de bergen, want dat is goed voor z’n ziel, denkt ‘ie. Hij is een liefhebber van de poëzie van Patricia Cavalli, Paul Celan, Hugo Claus, en van het werk van Max Beckmann en van expressionistische grafiek in het algemeen. Hij schreef een aantal boeken, waaronder het meest recent een over de telepaat Eugen de Rubini (De volgeling, samen met Friso Hoeneveld). Bos is opgeleid als psycholoog en in zijn werkzame leven verbonden aan de Universiteit Utrecht, afdeling sociale wetenschappen.
–
De dag lag languit op de Slaperdijk
de wind zo dun dat je wel aan Chinees rijstpapier moest denken
en ik, die heel de middag had verbeuzeld in Renswoude
keek met de ogen van jou naar de hemel.
Wat ik niet kende omhulde mij als een hemd.
En mijn vader, al heel lang dood, uitgerekend hij vroeg:
‘En wat als je terugkeert?
Wat als je je reis niet vervolgt?’
(voor EP)
–
Onverwachts streek de god van de vallende bladeren
langs de aarde, trok met zijn smalle vingers
lange groeven door de zware modder,
liet de afgebroken aren van afgelopen zomer
onaangeroerd staan,
als een punt in de tijd
gelijk een dag, een week, een grijze nevel,
omzoomd door zwarte bomen en trage aarddelen,
dragers van het vervalproces, slapers op het land
vol veldspaat en doorgewaaide middagen
die wij voor kolengruis hielden,
iets van onze voorvaderen.
Was het daardoor dat ik aan je versteende handen moest denken,
gelig als in een verkleurde foto
van toen je nog jong was,
zodat ik, in een vlaag van lichtzinnigheid
mijn hand opstak, als een groet
een teken ten afscheid?
Zo laat in het seizoen,
de zon op onmogelijke afstand, warm noch koud,
meer een vreemde dan een vriend.
Het was de hand die wist dat het tijd was
nu dat het herfst is geworden.
–
Iemand heeft van ons gehouden.
Het kan deze man zijn geweest, dit kind.
Het kan gisteren zijn geweest, en nu.
–
Mama, fluistert ze, geboren en gestorven in zwart-wit.
De tijd terug hebben zien stromen,
heuvelopwaarts, naar de gletsjer die niet meer bestaat.
–
Onbekommerd ligt het eiland in de oceaan
De wind harkt zwarte kiezels op een hoop
Uit vierhonderd kraters stroomt oneindig traag lava naar de zee
Een onvoorstelbaar langdradige droom hield mij wakker
Ik zou graag alles over willen doen, behalve dat ene
Je kunt kwijtraken wat je nooit hebt gehad
Dat is wat ik weet nu ik hier ben