LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Karen de Boer – Schietspoel

3 feb, 2025

Een baaierd aan changeant-kleden

door Anneruth Wibaut




In sproken en sagen wordt weven vaak als zinnebeeld voor het leven gebruikt. Hoe de draden van het lot zich met elkaar verweven tot regelmatige kleurvlakken, of juist niet. Ik heb me laten vertellen dat het spannen van de schering nauw luistert. Een vriendin die zich door de kleur van haar garens liet leiden en niet lette op de consistentie van hun dikte, stevigheid en elasticiteit, merkte dat ze daardoor minder controle had over het eindresultaat.

Met dit inzicht gewapend begon ik te lezen in het debuut Schietspoel van Karen de Boer. Mijn algehele indruk is dat De Boer haar leven en dichten weeft op solide gespannen scheringdraden, waarbij verschillende ‘inslagen’ zorgen voor verrassing en soms drama. Dat wil zeggen, als we ervan uitgaan dat het lyrisch ik samenvalt met de dichter en we de gedichten dus biografisch opvatten.

Het openingsgedicht fungeert als basis voor de verdere bundel en is ook de naamgever ervan:

Schietspoel

Ik weef patronen
bij de zelfkant keer ik om
mijn kijkhoek wijzigt.

Inslagdraden in contrastkleur
schieten heen en weer tussen
gespannen scheringdraden.

Stof die met wisselend licht
van weerschijn verandert.

Nagalm van wat was
lokroep van wat komen gaat

changeant.

De eenduidige en heldere metafoor in dit introductiegedicht is prettig dooreen geweven, een mooie opmaat voor de bundel. Het ademt concentratie en rust. Ondertussen roept het woord ‘schietspoel’ toch ook de associatie op met snel en behendig heen en weer schietende klosjes kleurig draad. We krijgen als lezer de toezegging dat de wisselwerking van schering, inslag en licht een baaierd aan changeant-kleden zal opleveren, als evenzovele gedichten met verschillende inhouden en stemmingen.

Zoals op het weefgetouw het kleed geleidelijk aan zichtbaar wordt, zo groeit in de gedichten van de eerste afdeling, ‘Terugrollen’, het meisje van adolescent naar jonge vrouw. Ze ziet zichzelf tevoorschijn komen in de foto’s die haar vader ontwikkelt. Hoe uit het niets een beeld ontstaat, of uit de strak opgerolde knop het varenblad, metaforen voor hoe zich uit de jeugd het volwassen leven ontwikkelt. Samengevat in de laatste strofe van ‘Roltongen’: ‘Oh, voor even terug te kunnen rollen / tot de varenkrul (…) Tot voor het verheugen.’ Die laatste zin roept in alle rust een raadsel op, want waarom zou je terugverlangen naar voor het verheugen? Is dat omdat het verheugen dan nog moet beginnen en gaat het over je verheugen in – of je verheugen op – een toestand of verwachting? Ik ben de dichter dankbaar dat zij mij daarover laat mijmeren. Antwoorden zijn, zoals zo vaak, zeker in de poëzie, minder belangrijk.

De volgende afdeling, ‘Wortels trekken’, borduurt verder op het thema van zijn en worden en eindigt met een duidelijke vraagstelling in de laatste strofe van het gedicht ‘Excursie’: Ik drink hun woorden in  / plant mijn voeten in de aarde / sluit mijn ogen en weeg af: / sla ik mijn vleugels uit of wortel ik?’
Daarop volgt de afdeling ‘Ander blikveld’, waarin beeldende kunst en boeken worden ’toegedicht’. Via de afdelingen ‘Er daagt iets’ en ‘Vaste grond’ komen we bij ‘In plaats van vrees’. Daaruit het voor ouders van nestvliedende kinderen, herkenbare gedicht:

Los

Ik moet de beren op de weg
niet voor zijn ogen laten dansen
zinnen met als en dan vermijden.
Te veel goedbedoelde woorden
missen doel – vroeger is voorbij
en later duurt nog levenslang.

Ik kijk hem na als hij vertrekt
met losse handen fietsend
door de jonge nacht.

Ik wens dat hij me zal vertellen
over eerst gelegde stenen van
door mij vermeende luchtkastelen
over eerste schreden op nog
ongebaande net betreden paden.

Dat hij in plaats van vrees
droom groot, vlieg hoog, durf
diep, heb lief leest in mijn blik.

Het bevalt me dat de opdracht waarvoor elke ouder zich gesteld ziet hier wordt bezongen zonder veel clichés. We weten allemaal dat het loslaten al meteen na de geboorte begint en dat we er altijd mee door moeten gaan. Daaraan wordt hier geassocieerd met het beeld van het kind dat met losse handen de straat uit fietst. Ik associeer zelfs naar de eerdere ‘roltongen van varens’ in de bundel. Niet te makkelijk je tong laten rollen, maar liever erop bijten als overmoedige plannen en luchtkastelen door kindlief worden aangedragen.

Uit dezelfde afdeling, ‘In plaats van vrees’, het derde gedicht dat ik geheel citeer:

Borstbeeld

Staand voor de spiegel
kijk ik naar de smalle lijn
waar eerst mijn borst was.

Op het platte vlak
mijn hand, ik voel zo krachtig
en dichtbij mijn hart.

Mijn spiegelbeeld toont
het meisje dat ik ooit was –
wedergeboorte.

De dichter zegt het zonder veel omhaal van woorden. De schering is dun, de inslag des te krachtiger. Omdat De Boer hier kariger is met haar woorden dan in de meeste andere gedichten, komen ze extra hard aan. Er is iets niet meer waar het wel was en daarmee is het weer zoals het was toen de vrouw een meisje was. Een platte borst. De angst, pijn en rouw waarmee het afscheid gepaard ging, zijn door de karige tekst uitgespaard.
Deze afdeling is wat mij betreft het spannendste ‘weefsel’ van de bundel. Het bevat de beste gedichten, met ook de sterkste afwisseling tussen stille beschouwelijkheid, activisme en emotie. Zoals de krachtige en lekker ritmische oproep in ‘Wees!’, met als fraaie eerste strofe: ‘Wees open boek, wees een gedicht / wees aquarel, wees vergezicht / wees gretig, gul, wees overvloed / wees twijfel ook, wees wankelmoed’. Een soepele woordenstroom die de lezer licht overmoedig mee wil trekken buiten de gebaande paden. Of in elk geval, daar wil laten zijn waar hij/zij/hen het beste uit de verf komt.

De verschillende levenservaringen van de dichter krijgen elk hun eigen gezicht in het ‘weefsel’ van deze bundel. Met de zesde afdeling als hoogtepunt werkt de indeling als een muziekstuk. Geleidelijk wordt toegewerkt naar een climax van gedichten waarin emotie het sterkst verwoord wordt en met veel drama. Daarna volgen nog twee delen om uit te klinken.

Dat zijn de afdelingen ‘Tiens la plume alerte!’ en ‘Passage’, waarin mensen en gebeurtenissen uit het verleden ter sprake komen. In het op een na laatste gedicht, ‘Stof’, staart de ik dromerig naar een ragdraad langs de kamerwand. Ook buiten de mens om is er sprake van weven en in het geval van stofdraden is dat eigenlijk een raadselachtig gegeven, omdat je het ragfijne web dat de spin oorspronkelijk spon, pas ziet als er zich stof mee verweeft. De bundel eindigt met een weefsel van speels woordspel waarin de eerder bezongen levensfasen nog even op een rijtje komen te staan en alles ‘verlicht’ is. De dichter openbaart haar ‘geheim: de muze / vluchthaven in dit leven of het volgende.’

Onnadrukkelijk en niet opdringerig worden zo door Karen de Boer een aantal wezenlijke levensvraagstukken met elkaar en door de tijd heen verweven. De verwondering wordt meestal kalm uitgesproken, maar onder de oppervlakte gloeien de woorden van vreugde over het scheppen en het geschapene.
____

Karen de Boer (2024). Schietspoel. Uitgeverij U2pi, 97 blz. € 15,00. ISBN 9789493364790

     Andere berichten

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Een hemels perspectief in een wereld vol vervreemding door Johan Reijmerink - - Tsead Bruinja is een Fries en Nederlands dichter die zich...