‘You win some, you lose some’
door Peter Vermaat
–
Het mag als de verdienste van de film Four Weddings and a Funeral uit 1994 worden beschouwd dat de dichter Wystan Hugh Auden (York, 21-2-1907 – Wenen, 29-9-1973) en zijn werk (opnieuw) wereldwijd in de belangstelling kwamen te staan. Zijn gedicht ‘Funeral Blues’, indringend voorgedragen door acteur John Hannah, brengt niet alleen een sfeer van ernst en bezinning in een verder vrij luchthartige film, maar geeft het gedicht ook terecht zijn bedoelde homo-erotische context terug. Hierdoor heeft Auden zijn plek weer kunnen innemen tussen zijn tijdgenoten Eliot en Yeats.
Het werk van Auden is even omvangrijk als divers: naast vierhonderd gedichten (sommige van tientallen pagina’s) schreef hij toneelstukken, essays, filmscripts en (samen met zijn levensgezel Chester Kallman) libretti voor opera’s, zoals dat voor Stravinsky’s The Rake’s Progress. Als dichter ontwikkelde hij zich van een technisch en doorwrocht Engels dichter tot een Amerikaans en mogelijk zelf kosmopolitisch auteur (in zijn latere gedichten hanteert hij consequent de uitgang -or in plaats van -our, dus niet colour maar color) en zijn meer klassieke versvormen maken plaats voor parlando. Het was ook Auden die zich ooit liet ontvallen dat poëzie is ‘wat in vertaling verloren gaat’.
En om die vertaling moet het hier en nu voornamelijk gaan. Daarom eerst maar eens het bovengenoemde gedicht met daarnaast de vertaling:
FUNERAL BLUES – Stop all the clocks, cut off the telephone, Prevent the dog from barking with a juicy bone, Silence the pianos and with muffled drum Bring out the coffin, let the mourners come. – Let aeroplanes circle moaning overhead Scribbling on the sky the message He Is Dead, Put crêpe bows round the white necks of the —-public doves, Let the traffic policemen wear black cotton gloves. – He was my North, my South, my East and West, My working week and my Sunday rest, My noon, my midnight, my talk, my song; I thought that love would last for ever: I was —wrong. – The stars are not wanted now: put out every one, Pack up the moon and dismantle the sun, Pour away the ocean and sweep up the wood; For nothing now can ever come to any good. – [p. 82] |
BEGRAFENISBLUES – Zet stil de klokken, hoorn nu van de haak, zorg met een sappig bot dat de hond geen heibel ——maakt, sluit de piano’s en, met trom omfloerst, draag uit de baar te midden van de stoet. – Laat vliegtuigen ten hemel, in het groot, klagend de boodschap schrijven: Hij Is Dood! en plooi om elke straatduifnek een zwarte band, kleed de verkeersagent met zwart katoen de hand. – Hij was mijn Noord, mijn Zuid, mijn Oost en ——-West, zes dagen werkweek en mijn zondagsrust, mijn dag, mijn nacht, mijn woorden en mijn lied, ik dacht dat liefde eeuwig was: ze was het niet. – Waarom nog sterren? Doof wat schijnen kon, ruim op die maan en demonteer de zon, giet weg wat stroomt en veeg opzij wat groeit; het is voorbij en het komt nooit meer goed. – [p. 83] |
Van der Vegt heeft in deze vertaling geprobeerd het originele rijmschema van gepaard mannelijk rijm te volgen en op twee plekken na is hem dat ook gelukt: het paar – West / (…) rust – is onvermijdelijk en – groeit / goed – eveneens. In de slotregel gebruikt Auden twee lettergrepen meer dan Van der Vegt en hier pakt de keuze van de vertaler misschien wel iets beter uit: voor mijn gevoel eindigt de vertaling net iets definitiever dan het origineel. Ik zie ook plekken waar de vertaling niet geheel logisch is: ‘de baar te midden van de stoet’ (r. 4) heeft niet alleen geen pendant in het origineel, het roept ook een onjuist beeld op: bij een begrafenis volgt de stoet immers de baar. Ook de vliegtuigen die ‘klagend de boodschap schrijven’ (r. 6) zouden dat, conform de tekst van Auden, ‘kreunend’ moeten doen. Zowel klanktechnisch als metrisch had dat ook prima gepast en ik begrijp daarom de keuze van de vertaler voor ‘klagend’ niet goed. Of het moet zijn dat dit de manier is om de ‘mourners’ uit r. 4 van de Engelse tekst de plek te geven die ze op die zelfde plek in de vertaling niet konden krijgen. ‘Laat vliegtuigen ten hemel’ (r. 5) vind ik dan weer een goede vondst, waarbij een allusie wordt gemaakt op ‘laat schepen te water’. Ook ‘giet weg wat stroomt en veeg opzij wat groeit’ (r. 15) krijgen in de vertaling een eigen klankkarakter en dat past goed bij de evocatie van toenemende hopeloosheid naar het einde toe.
Een tweede voorbeeld van hoe de vertaler te werk gaat haal ik uit de reeks ‘In Time of War’, die Auden schreef als correspondent tijdens de Tweede Japans-Chinese Oorlog in 1938:
XIV – Yes, we are going to suffer, now; the sky Throbs like a feverish forehead; pain is real; The groping searchlights suddenly reveal The little natures that will make us cry, – Who never quite believed they could exist, Not where we were. They take us by surprise Like ugly long-forgotten memories, And like a conscience all the guns resist. – Behind each sociable home-loving eye The private massacres are taking place; All Women, Jews, the Rich, the Human Race. – The mountains cannot judge us when we lie: We dwell upon the earth; the earth obeys The intelligent and evil till they die. – [p. 150] |
XIV – Hun lijden is aanstaand; kijk naar de lucht die als een koortsig voorhoofd naar ons buigt; zoeklichten zien hen elk in eigen tuig die ons pijn komen brengen in hun vlucht, – en wij zijn niet op hun bestaan bedacht waar wij hier zijn. Ze hebben ons verrast als kwaad dat lang vergeten was, kanonnen schieten als geweten terug. – Achter elk mild en huiselijk gezicht wordt heimelijk een bloedbad aangericht van Vrouwen, Joden, Rijken, het Mensenras. – Bergen hebben geen oordeel over ons. Wij leven in de wereld en de wereld is gehoorzaam aan wie slim is en wie slecht. – [p. 151] |
Waar Auden het rijmschema a-b-b-a/c-d-e-c/a-f-f/a-f-a hanteert, gebruikt Van der Vegt a-b-b-a/c-d-d-a/e-d-d/f-g-h, terwijl de vertaler er wel in slaagt om de metriek van Auden vrijwel overal te volgen. Het schrijven van sonnetten is geen sinecure, het vertalen ervan nog minder. Wat de inhoud betreft is op te merken dat er hier en daar details uit de Engelse tekst niet terugkomen in de Nederlandse, zoals ‘pain is real’ (r. 2) en ‘will make us cry’ (r. 4). Het Engels is door zijn ‘dubbele wortels’ (het Germaanse idioom afkomstig van de Saksen en het Latijnse idioom afkomstig van de Normandiërs) in de gelukkige omstandigheid dat er voor bijna alle termen vrijwel gelijkwaardige synoniemen bestaan, waarmee de taal een stuk compacter kan worden gebruikt dan het Nederlands. Het duidelijkst zichtbaar is dit in de vertaling van deel III (‘Caliban to the audience’) van ‘The Sea and the Mirror’ (pp. 346-403) waar de Nederlandse vertaling op de rechter pagina vijf tot soms acht regels langer is dan de corresponderende Engelse tekst. Ook in het bovenstaande gedicht ontkomt de vertaler er waarschijnlijk daarom niet aan om bepaalde Engelse woorden vanwege ruimtegebrek niet te vertalen, tenzij hij het uitgangspunt om evenveel lettergrepen te gebruiken zou opgeven.
Maar dit is niet altijd noodzakelijk. Het verwondert mij dat ‘ugly’ (r.7) onvertaald blijft, terwijl de Nederlandse evenknie van die regel juist twee lettergrepen korter is dan de regel in het Engels. Daarbij zou ‘als lelijk kwaad dat lang vergeten was’ niet alleen een meer volledige vertaling hebben opgeleverd, maar nog een extra alliteratie bovendien. Ook vreemd vind ik het gebruik van ‘Hun’ in regel 1, waarbij het Engelse ‘we are going to suffer’ het gebruik van ‘ons’ veel logischer zou maken.
Dit boek had dikker mogen, nee moeten zijn. Ondanks de ondertitel Verzamelde gedichten, die een bepaalde mate van compleetheid suggereert, ontbreken er verschillende gedichten uit Auden’s oeuvre. Zo vinden we bijvoorbeeld nergens de haiku’s en tanka’s die hij schreef. Deze keuze wordt niet verantwoord: er wordt verwezen naar een tweetal Engelse uitgaven onder redactie van Edward Mendelson, Selected Poems; Revised Edition en Complete Works, zonder echter aan te geven wat wel en wat niet daaruit geselecteerd is en vooral ook waarom.
Ook in de afwerking heeft de uitgever een paar steken laten vallen: hier en daar zijn enkele storende spelfouten blijven staan en ik zocht vergeefs naar het ISBN. Maar veel belangrijker vind ik het ontbreken van een verantwoording van de gebruikte vertaalaanpak. Weliswaar schrijft Van der Vegt dat je met het vertalen van Auden ‘niet één dichter vertaalt, maar minstens een stuk of zes’ (p. 615), maar nergens geeft hij aan op basis van welke doelstellingen en principes hij vertaald heeft. Uit de vertalingen zelf kan worden afgeleid dat hij rijmende gedichten ook rijmend heeft getracht te vertalen, maar dit gebeurt niet altijd en overal consequent. Op het gebied van metrum en ritme, weer een slagje lastiger over te nemen dan rijm, lijkt er van zo’n beginsel ook niet altijd sprake. Tenslotte kan het ook niet anders dan dat de vertaler, zij het mogelijk onderhuids, een keuze gemaakt heeft voor het vocabulaire dat hij gebruikt. Veel termen komen in de vertaling wat plechtstatig over, terwijl je je kunt afvragen of dit conform de ‘geest’ van Auden’s eigen poëtisch taalgebruik is. Toegegeven, bij tijd en wijle (in zijn vroegere gedichten overigens vaker dan in zijn latere) klinken de stemmen door van negentiende-eeuwers als Henry James, maar evenzogoed zijn die van tijdgenoten als Eliot herkenbaar. Auden was in zijn aard vooral een modern dichter, die de (bij uitstek on-dichterlijke) feiten en vormen uit zijn omgeving ongebreideld gebruikte als grondstof voor zijn poëzie. Ik zou wensen dat de vertaler hierop (veel) meer had gereflecteerd in een èchte – en dus veel meer uitgebreide – verantwoording.
De toelichting op de gedichten is beperkt en ook niet altijd compleet: zo wordt ‘Tum-Tum’s reign’ (p. 566) in het gedicht ‘For Friends Only’ vertaald met ‘Edwards bewind’, terwijl in de toelichting de reden voor die hernoeming ontbreekt. Mogelijk is Tum-Tum de bijnaam voor het zoontje Edward van John en Thekla Clark?
Ik sluit af met een van de latere gedichten van Auden, niet alleen omdat het een voorbeeld is van diens stijl van eind jaren ’50, begin jaren ’60 van de vorige eeuw, maar ook omdat de vertaler hier minder rekening hoefde te houden met vormkarakteristieken. Vanwege de lengte van het gedicht citeer ik slechts het eerste gedeelte en vanwege de breed uitgolvende versregels plaats ik de vertaling onder het origineel. Het gaat om het zevende deel (‘Encomium balnei’, Latijn voor ‘Lofzang op het bad’) van de cyclus ‘Thanksgiving for a Habitat’, waarin Auden het huis en de omgeving beschrijft in Kirchstetten, Oostenrijk, waar hij met Chester Kallman sinds 1958 de zomers doorbracht.
——– —a rather dirty people
—should have invented the slogan
Cleanliness is next to Godliness
———- –meaning by that
—a gentleman smells faintly of tar
persuaded temselves that constant cold hydropathy
—would make the sons of gentlemen
pure in heart
———- –(not that papa or his chillblained offsping can
hope to be gentry)
———– still John Bull’s
hip-bath it was
———- that made one carnal pleasure lawful
—for the first time since we quarreled
over Faith and Works
——— —(Shakespeare probably stank
———– Le Grand
—Monarque certainly did)
(…)
–
[p. 550]
–
——————
–
Het is merkwaardig dat de Engelsen
———– een nogal smerig volkje
—de leuze hebben verzonnen
Reinheid grenst aan Godvruchtigheid
———– waarmee bedoeld wordt
—dat een heer vagelijk naar teer hoort te ruiken
zich hebben wijsgemaakt dat voortdurende koude hydropathie
—de zonen van heren van stand zuiver van
hart zou maken
———– (niet dat vader of zijn wintervoetig kroost enige
—aanspraak hebben op adelstand)
———– maar goed, het zitbad
van John Bull
———– maakte voor het eerst sinds we twistten
—over Geloof en Werken een lichamelijk
genot geoorloofd
———- –(Shakespeare stond waarschijnlijk,
———- Le Grand
—Monarque zeker)
(…)
–
[p. 551]
Hier is inderdaad een heel andere dichter aan het woord dan die van vormvaste sonnetten. Er is hier zelfs sprake van enige humor, zeker als jet weet dat Auden bekend stond om zijn volkomen verslonsde huishouden en zijn shabby uiterlijk (volgens Hannah Arendt vond hij het bezit van één pak voldoende, waardoor dat regelmatig – tot op de draad versleten – opeens kon scheuren). Daarnaast was hij afkomstig uit een gezin uit de ‘minor gentry’ en de Anglicaanse ‘high church’ (de vorm die het meest lijkt op de Rooms katholieke) en waren zijn beide grootvaders Anglicaans predikant.
Tot slot weer terug naar de vertaling. In de inleiding van Raster #37 (1986) schrijft de redactie enkele zinvolle dingen:
W. H. Auden heeft eens in een grappige bui beweerd dat poëzie ‘datgene is wat bij vertaling verloren gaat’. Wat verloren gaat is een aantal specifieke eigenschappen van een bepaalde taal. Zij worden in een goede vertaling door specifieke elementen uit een andere taal vervangen. (…) Het verschil tussen het schrijven en het vertalen van een gedicht: bij het schrijven is er in het begin niets, bij het vertalen ligt er al een tekst met zijn eigen wetmatigheden. Hoe strenger die gegevens zijn, des te lastiger is het om ekwivalenten voor die wetmatigheden in de eigen taal te vinden. De verleiding is niet gering de wetmatigheden van het oorspronkelijk gedicht aan te houden en de betekenis los te laten daar waar die wetmatigheden van het oorspronkelijke gedicht in het gedrang komen. Uit die benadering komen soms heel mooie vertalingen voort, maar zij horen toch meer thuis op het terrein van de bewerking, de adaptatie, dan op het gebied van de vertaling. Kiest men de andere weg: de betekenis behouden ten koste van de vorm, dan ontstaat er meestal een tekst die de echo van een gedicht oproept zonder zelf een gedicht te worden. Had Auden dan toch gelijk?
In Tijdelijke helden heeft vertaler Han van der Vegt zich gewetensvol gekweten van de taak om in elk geval beide aspecten van Auden’s werk, zowel de vorm als de betekenis, zoveel mogelijk in het Nederlands te behouden. Daartegen zijn altijd, vanwege smaak of een bepaald uitgangspunt, argumenten in te brengen en zelfs kan er op enkele plaatsen terechte kritiek op de keuzes worden geleverd. Desalniettemin blijft er onder de streep ruim voldoende reden over om dit boek in je kast te willen hebben. Met name bij vertalingen blijft gelden: ‘You win some, you lose some’.
____
W.H. Auden (2024). Tijdelijke helden – Verzamelde gedichten. Vertaald door Han van der Vegt. Uitgeverij Van Oorschot, 640 blz. € 45,00. ISBN 9789028233102