‘Time is how you spend your love’
door Sander de Vaan
Op de kop af 19 jaar geleden interviewde Sander de Vaan Kees van Kooten voor Meander. Dat gesprek ging helaas verloren in het wereldwijde web, maar kwam recentelijk plots weer bovendrijven vanuit een oude mailbox.
foto © DeSlegte
In uw bundel Mijn Plezierbrevier laat u de lezer delen in het leesplezier dat andere (proza-) schrijvers u bezorgd hebben. Wie zou u zoal opnemen in een soortgelijke bundel met dichters en/of liedjesschrijvers?
Omdat de Nederlandse dichtkunst door Gerrit Komrij al zo voortreffelijk is gebloemleesd met een keuze waar ik het helemaal mee eens ben en omdat Mijn Plezierbrevier voornamelijk vertaalde Anglo-Amerikaanse little man-humor bevat, zou ik op het vlak van poëzie en songs onmiddellijk kiezen voor teksten van Robert Johnson, Ira Gershwin, Cole Porter, Gilbert and Sullivan, Dylan, Joe Jackson en Rufus Wainwright.
Maar ook voor werk van Fransen als Jacques Prévert, Léo Ferré en Charles Trenet (‘Verlaine’!) en een Duitse gigant als Kurt Tucholsky (‘Augen in der Grosstadt’). Nederlandse schrijvers, dichters en liedjesmakers ga ik hier niet noemen. Niet omdat daar geen topklasse tussen zou zitten, maar omdat dat allemaal nog zo bekend en verkrijgbaar is en het mij in Mijn Plezierbrevier juist ging om het boven water halen van grotendeels ‘verdwenen’ humoristen, van wie het werk niet meer in druk is.
Tucholsky schreef in ‘Augen in der Grossstadt’: “Zwei fremde Augen, ein kurzer Blick, / die Braue, Pupillen, die Lider – / Was war das? / Vielleicht dein Lebensglück… / vorbei, verweht, nie wieder.” Is het de eenzaamheid van de door medemensen omringde moderne mens, die u hier zo aanspreekt?
O nee, niet vergroten of mythologiseren, die “ships that pass in the night” zijn van alle tijden en zullen dat altijd blijven. Merk op dat Leo Ferré in een werkelijk prachtig arrangement, zoals dat nooit meer opgenomen of betaald kan worden, (Barclay, 1967) precies hetzelfde Tucholsky-gevoel heeft bezongen in het gedicht ‘A une Passante’ van Baudelaire, met de hartbrekende laatste regel (en ik neem aan dat uw Frans grammaticaal sterk genoeg is om de subtiliteiten van de ‘conditionel du passé’ te kunnen omvamen): “o toi que j’eusse aimée, o toi qui le savais!”
Overigens: wie echt beheerst wil snotteren moet ‘Augen in der Grosstadt’ horen in de versie van Gisela May.
Mooi dat u ook Prévert noemt, schrijver van o.a. ‘Le Jardin’, waarin hij het eeuwigdurende geluk van een kus in een park in Parijs tracht te beschrijven: “In Parijs / Op de aarde/ De aarde die een ster is.” Waarin schuilt voor u het grote geluk in dit bestaan?
Prévert, Tati, Sempé en Quéneau, natuurlijk is dat een literair, cinematografisch en illustratoir vier-eenheidje waarbinnen het hele geheim van ons bestaan zit gevangen. En het grote geluk in dit bestaan schuilt hem dan ook, wat mij betreft, in het zien, lezen, horen of bekijken van afbeeldingen, films, gedichten, romans, liederen, muziekstukken en tekeningen of schilderijen waarvan ik denk: ‘dat had IK Godverdomme willen maken, want het drukt precies mijn gevoel uit’; maar ik ben niet afgunstig, maar slechts intens gelukkig dat ik, zoals zulke geluksmomenten mij leerden, niet alleen was in dat voelen. Het bleek dus, om met Reve te spreken, niet onopgemerkt gebleven. Zoiets? Dat is geluk.
Zouden wij onze planeet vaker als een ster moeten zien?
Sempé ziet onze planeet al jaren lang als een ster. Covers van de New Yorker, laatste pagina’s Paris Match en intussen bijna tachtig zijn en niemand weet iets van hem! Maar wel het postmoderne levensgevoel met mededogen en hilarisch blijven wedergeven. Het is een schand en grote kunst. Le Petit Nicolas!
U hebt veel, vaak hilarisch proza geschreven, maar betrekkelijk weinig gedichten. Is daar een speciale reden voor?
Ik kom, cirkelend schrijvend, dichter bij mijn eigen hete brij met kale prozateksten over datgene wat mij het meest beroert, dan via een gekunstelde dichtvorm. Ik ben geen dichter. Ik heb een laadje, maar dat blijft dicht.
U schreef wel ooit enkele fraaie ‘haikoots’, waaronder:
de kat ligt op schoot
ik begin braaf te aaien
zo zet je hem aan
Heeft u recentelijk nog haikoots geschreven?
De beste haiku die ik ken is van mijn moeder en daar kom ik toch nooit meer overheen:
Je naam beschermt je
in wrede kinderhanden
lieveheersbeestje.
Over ouders gesproken: mijn vader leest graag voor uit uw verhalenbundels en haalt daarbij zelden normaal ademend het einde. Uw verhaal waarin een personage ergens in het Griekse ongewild tot reisleider wordt benoemd moest hij zelfs meermalen onderbreken om zich leeg te lachen. Is schrijfplezier voor u net zo belangrijk als leesplezier?
Dank en groet uw vader voor de klandizie! Moet even denken welk verhaal dat ook alweer was. Ik dacht ‘De Gestranden’, maar dat is zeker dertig jaar oud en ik heb het niet hier. Inderdaad is het grootste schrijfplezier dat je kunt overkomen: in de lach schieten. Niet zozeer om jezelf, als wel om de mogelijkheden die je ziet ontstaan, al schrijvend. Het ene woord haalt het andere uit en plotseling doemt daar een aanstekelijke grap op. Die grap was er natuurlijk al, maar de muze was zo genadig om hem door jou te laten vinden.
De Poolse schrijfster Johanna Olczak-Ronikier merkte ooit op: ‘Alle wijze mensen zijn treurig, maar lachen veel.’ Kunt u zich hierin vinden?
Jawel. Wat staat ons anders te doen? De man van de schrijfster Zadie Smith (On Beauty) dichtte: ‘Time is how you spend your love.’ Daar ben ik het ook geheel mee eens. Een verstandig mens houdt zich dus aan het adagium: Time is how you spend your love and your laugh.

Kees van Kooten in de VRT-studio van Radio 1, foto © Wikipedia
–