door Jan van der Vegt
Het moet de droom van elke dichter zijn: een regel uit jouw gedicht, hoog op een gebouw, in neonletters uitgevoerd, dagelijks door honderden voorbijgangers gelezen (niet iedereen kijkt omhoog), in het donker kleurig verlicht en zo nog meer de aandacht trekkend. Een regel of een heel vers op een muur, een monument of een steen, dat is evenmin te versmaden maar haalt het toch niet bij een verheven positie boven het stadsgewoel.
Gerrit Kouwenaar mocht het beleven in het oude Delfshaven, deelgemeente van Rotterdam. Tegen de gevel van de openbare bibliotheek werd in 2008 een regel van hem geplaatst die op die plek zeer toepasselijk is: Wie meer wil weten moet woorden eten.
–
foto © Straatpoëzie
–
Het kunstwerk was uitgevoerd door Toni Burgering (1936-2017), die in Rotterdam al eerder zoiets aan het stadsbeeld had bijgedragen. Hij had in 1978 voor een verzekeringsgebouw bij station Blaak het beroemdste van alle neoncitaten uit de Nederlandse poëzie gecreëerd: Luceberts regel Alles van waarde is weerloos. Die regel staat ook met andere letters in neon op de gevel van café Trefpunt te Gent.
Aan Lucebert viel de eer op die wijze geciteerd te worden, drie maal te beurt. Ook in Alkmaar staat een regel van hem, op het Stadskantoor bij de Tesselsebrug. Hiervoor kreeg hij in 1994 nog zelf de opdracht en hij maakte aantekeningen en schetsen, maar zijn overlijden op 10 mei liet het werk onvoltooid. Het werd volgens zijn schetsen uitgevoerd en zijn nabestaanden kozen uit zijn laatste bundel een regel die in neonletters, zijn handschrift volgend, op het gebouw kwam te staan: van te veel spektakel wankel je allicht.
–
foto © Straatpoëzie
–
Zulke citaten gaan een eigen leven leiden buiten de bron waaruit ze zich loszongen. Ze kunnen de allure van een spreekwoord aannemen, wat met de Rotterdamse regel van Lucebert zeker het geval is. Zijn Alkmaarse regel is een geestige variant op de spreekwoordelijke aansporing maar gewoon te doen, waaraan de nuchtere West-Friezen zich doorgaans toch al hielden. Dat een hetze tegen Lucebert wegens een vermeend ‘oorlogsverleden’ zich tegen dit neoncitaat richtte, bracht ook aan het licht dat vele Alkmaarders de regel niet wilden missen.
Maar hoe verhouden zulke versregels zich tot hun bron? Die van Kouwenaar vormt het slot van een trio gedichten getiteld ‘driewerf voor elb’, uit de bundel een geur van verbrande veren (1991) en in 1989 geschreven ter ere van Elburgs zeventigste verjaardag. Het is een bevestiging van de oude vriendschap tussen beide Vijftigers, die begint met: ‘laat ons nog één gedicht roken, nog één / glas te veel lachen’. Poëtische taal kan zintuigelijk ervaren worden, het gedicht is een genotmiddel: het zijn beelden die bij de kern van Kouwenaars poëtica horen. Met zo’n beeld sluit het laatste van het drietal gedichten dan ook af:
–
nadat de bladzij leeg was geschreven
verdampte de lethe, wie meer wil weten
moet woorden eten –
–
Aan het eind van alles schrijft de dichter zijn laatste bladzijde leeg. Dan zijn de woorden weg, Maar als de Lethe verdampt, kunnen onze herinneringen niet gewist worden en ontkomen we niet aan de woorden die ons voedsel zijn. Er staat in dit gedicht heel wat meer dan wat je eventueel als een nuttige leesbevorderende spreuk op de gevel van een bibliotheek kunt opvatten.
Luceberts regel op het Rotterdamse verzekeringsgebouw komt uit een ongebundeld gedicht uit 1954, met de titel: ‘de zeer oude zingt:’ Daarvan luiden de tweede en derde strofe:
–
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid rijk
en aan alles gelijk
–
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
–
–
De Alkmaarse regel komt uit het gedicht ‘meester’ in Luceberts laatste bundel, die hij zelf nog samenstelde maar die in 1994 na zijn dood verscheen, getiteld van de maltentige losbol. Een oxymoron want ‘maltentig’ is iemand die overdreven netheid en nauwkeurigheid vertoont en dus zeker geen ‘losbol’ is. (De bundel die er in 1993 aan vooraf ging, had al net zo’n tegenstrijdige titel: van de roerloze woelgeest.) Het gedicht ‘meester’ leverde in de eerste van beide strofen de regel voor het neoncitaat:
–
–
De meester die hier spreekt, maant aan tot matiging, wat opvallend contrasteert met het vaak exuberante taalplezier van de jongere Lucebert, die een explosie van sprekende details niet schuwde. Hier spreekt iemand die door ervaring wijs geworden is, een meester die ook wel een ‘zeer oude’ mag heten. Deze regel heeft zich van het gedicht niet losgezongen, en in dit geval zou reproductie van het complete gedicht op de muur van het gebouw de moeite waard zijn.
Of er veel dichtregels in neonletters op daken of elders staan, weet ik niet. Wel schijnt er een van Jules Deelder spoorloos verdwenen te zijn. In Rotterdam (stad van Poetry International) staat sinds 2013 nog een regel van de oorspronkelijk Russische dichter Joseph Brodsky: steden schuilen niet wanneer het regent.
–
foto © Straatpoëzie
–
Zulke kunstwerken zijn mooi, maar hebben het nadeel dat ze stuk kunnen gaan. Het Rotterdamse Lucebert-citaat is enkele jaren ‘uit de lucht’ geweest, en het Alkmaarse zal ook gerepareerd moeten worden want het woorddeel akel geeft geen licht meer.
Er zijn behalve de besproken neoncitaten nog duizenden dichtregels, strofen of hele gedichten in de openbare ruimten van Nederland en Vlaanderen te lezen. De Vijftigers zijn daarbij goed vertegenwoordigd, met Lucebert aan kop die als de ware ‘keizer der Vijftigers’ 24 keer voorkomt. Schierbeek haalt tien keer, Campert negen, Andreus en Kouwenaar elk achtmaal. Claus en Hanlo komen elk zeven keer voor, Lodeizen zes- en Vinkenoog driemaal. Dat zijn negen van de dertien die we volgens het schrijversprentenboek De Beweging van Vijftig (1965), uitgave van het toenmalige Letterkundige Museum, de Vijftigers mogen noemen.
–
Wie wil weten welke citaten van welke dichters in Nederland en Vlaanderen ‘op straat’ te zien zijn, kan ze vinden op de site Straatpoëzie van de universiteit van Utrecht.
–