LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hemelhuis, een lied voor Vlaanderen

20 apr, 2025
door Hans Franse

 

Misschien is deze overpeinzing te persoonlijk, te oud-modisch. Ik lees de Vlaamse pers en weet dat het schrijven over flamingantisme een niet gewenste politieke lading kan hebben. Maar ik ben nu eenmaal wie ik ben en met behoud van wat mij dierbaar is, relativeer ik toch veel: de tijd verandert zoveel; bovendien heb ik het nieuwe Vlaanderen leren kennen. Mijn vader voedde mij op met de Blauwvoet en de Vlaamse Leeuw. Vlaanderen was voor hem het land waar hij in het interbellum werkte, dicht bij de mensen stond, het leed van de ‘Grote oorlog’ ervoer, wat voor hem een nieuwe ervaring was, en tot een flamingant groeide, die zag wat verfransing betekende. Hij was van 1897, dus zijn vorming lag in dat Interbellum. Hoewel hij in Leuven een ‘licentiaat Romaanse filologie’ behaalde, weigerde hij zijn geliefde Frans te spreken in bedreigde gebieden, waar de ‘liberalen’ de bourgeoisie verfransten. Als hij over ‘het Vlaamse land’ sprak was dat altijd een mythisch, magisch moment, vol liefde en sentiment. Dat Vlaanderen bestaat niet meer, maar het leeft nog steeds in de herinneringen aan de verhalen van mijn vader.

Als hij erover zong, werd het nog mooier; hij zong prachtig en veel. Mijn moeder, die boven hem woonde, werd verliefd op zijn warme stem en zat stiekem op de trap naar hem te luisteren. Hij leerde mij die liederen zingen uit een groot boek, uitgegeven door zanger/componist Emiel Hullebroeck. Door die sentimenten werkte ik zo graag in Vlaanderen: voor de Bond van Jonge en Kroostrijke gezinnen, de Nationale Dienst voor het Openluchtleven, de FeVeCC (de federatie van Vlaamse erkende culturele centra), de Brusselse NCC en op de Neerhof in Dilbeek, een educatieve boerderij, in Paiottenland, waar Walter Nijs en ik veel waren en waar het meest verrukkelijke Kriekenbier gebrouwen werd. Ik herkende alleen in dat kriekenbier het Vlaanderen van mijn vader.

Alles kwam weer naar boven toen ik voor Meander aan een recensie werkte van een aan Guido Gezelle gewijd ‘vrouwentijdschrift’. Guido Gezelle en Wies Moens hoorden tot de uitverkoren poëten van mijn vader, die stierf toen ik 13 jaar was.

Mijn vader zong vaak voor mij een lied van een dichter die Lambrecht Lambrechts heette, Vlaams dichter en zanger, (ps. Van Lambrecht Renier). Het was het lied van ‘De wiegende mijnwerker’. Ik vond het een zielig lied: ‘Uw vader, lief kindje/zong zelden of nooit/ hij vond op zijn wegen geen bloemen gestrooid/ellende was al wat de aarde hem bood/ Het leven? Een worstelen voor het karige brood/ Maar gij, doet hem zingen, gelijk hij het vermag…’ en dan vele treurige tralalala’s. Waarna: ‘Voor u zou hij zingen den godganse dag..’ en wederom een aantal tralala’s in mineur.
De tweede strofe ken ik nog nauwelijks van buiten, maar wel de beginregels: ‘Veel beter voor u zal het leven niet zijn, geen zonneke lacht in die donkere mijn/u wacht er hetzelfde worstlen voor het brood/Vanachter de klompen* beloert u de dood…’. Maar het advies luidt toch dat de jongen moet blijven zingen, diezelfde melancholieke tralalala’s.

Het lied vind ik te berustend. Als ik aan de triomfantelijke opwaardering van de arbeid en de messiaanse toekomst van de arbeider denk die ik bij Troelstra, van Collem, Margot Vos en Gorter lees: de kracht van de opgang naar het licht, dan vraag ik mij af waarom de vader dit accepteert en aan zijn zoon de onontkoombare berusting predikt. De les is: een kind in een gezin geeft vreugde, de moeder is de verbindende kracht. Een kindje meer is geen probleem.

Ik vond dit ook bij een lied op tekst van René de Clercq**, ‘Hemelhuis’. Mijn vader zong dat ook. Dat lied werd in mijn jonge jaren veel aangevraagd in een verzoekplatenprogramma dat ‘Moeders wil is wet’ heette, op de KRO gepresenteerd door Mia Smelt, speciaal door oma’s die een kroonverjaardag vierden te midden van veel kinderen en kleinkinderen, haar ‘kinderzegen’, waaronder ongetwijfeld een heerzoon, een heeroom, vaak in de missie, en een klooster- of missiezuster. De kracht van het gezin leek uit te stijgen boven de kracht van de triomferende arbeidende massa. ‘Morgenrood’’ noch de ‘Socialistenmars’ werden ooit aangevraagd, wel ‘Hemelhuis’: ‘Door mijn woning speelt een zonnig licht/ik voel m’een kleine koning/in mijn grote plicht:/vrouw en kind te schragen in mijn sterke jeugd…’ Het gezin was de kern van de samenleving. ‘…Wees mijn engel, vrouwke/wees mijn hemel, huis…frisse levensbloemen, krachtig kroost…’.

De clerus moet veel invloed gehad hebben: ‘Oh, mijn kind’ren/Graag Gebroken brood/Zou het geluk vermind’rn/ Waar de last vergroot/Zou men armoe lijden om een mondje meer?/Och, waar mensen strijden helpt de Heer’. Ook zijn gedichtje over de zorgzame, zichzelf wegcijferende moeder bevestigt dit beeld, de mooie liedtekst over ‘Moederke alleen’: ‘Wie zou voor ons kindeke derven/Haar laatste kruimelke brood? /Wie zou er, wie zou er voor sterven? En lachen op kind en op dood? Kleine, kleine moederke alleen/ douw-douw-douwderideine./ kleine, kleine/moederke alleen/kan van uw wiegske niet scheên…’*** Het beeld van de vrouw is wel erg veranderd, de zichzelf opofferende moeder is een romantisch droombeeld geworden.
Mijn vader leerde me niet alleen deze liedjes, maar ook van de ‘Kermis in Rupelmonde’, ‘De dikke dahlia’ (langs de Demer), ‘Mijn Marleentje’(zo is er maar eentje) en ‘Tineke van Heule, mijn maartje’,( kan werken gelijk een paardje), dat boven alle gezins- en andere politiek tot een soort huppelmars voor paarden werd bij de Nederlandse huzaren.

 

Ik ben ervan overtuigd dat deze liederen misschien noch messiaanse verwachtingen creëerden, noch opstanden voorbereidden, noch economische verbeteringen, maar wel troost boden aan hardwerkende Vlamingen met grote gezinnen in een soms eng en conservatief klimaat met een dwingende geestelijkheid, en hen deed zingen. Vlaanderen kreeg een stem die, met wat we nu allemaal weten, voelen en ervaren, achterhaald lijkt, maar nog steeds ontroeren mensen mij die ergens in geloven en poëzie lezen en zingen om gelukkig te kunnen zijn.

 

*’de klompen’ ik denk dat het om de kolenaders gaat, als kind begreep ik niet dat ‘klompen’ gevaarlijk konden zijn. (ik liep er op)
**Vlaams dichter en componist, belandde in de eerste wereldoorlog in het Vlaams activisme en streefde naar een onafhankelijk Vlaanderen. Veroordeeld. Woonde en werkte, na vlucht uit België in Nederland.
*** scheên- scheiden.

 

Afbeeldingen:
Een kriekenlambiek uit Vlezenbeek, Wikipedia
Standbeeld van Guido Gezelle op het naar hem vernoemde plein in Brugge, Wikipedia
Grote gezinnen, Geheugen van Nederland

     Andere berichten

Verjaardag vieren

door Jan Loogman   In onze streken kennen we de verjaardag. Het vieren ervan hoeft niet veel ophef te geven. Als kind kende ik...

Rob de Vos – prijs 2025

Rob de Vos – prijs 2025

De poëziewedstrijd voor de Rob de Vos-prijs gaat weer van start. Vanaf 1 april t/m 30 september mag iedere deelnemer één gedicht insturen....

Verheven dichtregels

door Jan van der Vegt   Het moet de droom van elke dichter zijn: een regel uit jouw gedicht, hoog op een gebouw, in neonletters...