LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Paul Soete – Behuizingen

14 apr, 2025

Oorspronkelijk, gevoelig en verzorgd

door Taco van Peijpe



Wateroverlast

Ik laat me in het water achter,
laat me aan het water na.

Zwemmen zonder grond beginnen,
niets ligt binnen je bereik.

Laat los wat je verliest.
Wat bovendrijft, maakt vrij.

Ik laat me in het water achter,
laat me aan het water na,

hou daaraan vast.

Met het bovenstaande gedicht opent Paul Soete de laatste afdeling van de bundel Behuizingen. De herhaling van woorden, het klinkerrijm en het vloeiende ritme laten het klinken als een lied of gebed. Verlies, overgave en zoeken naar houvast vormen een terugkerend thema in de bundel, met name in de laatste en de eerste afdeling. Elke van de vijf afdelingen draagt een titel die verwijst naar het bewonen, bouwen of vervallen van een woning: ‘Woonnood’, ‘Ophokplicht’, ‘Handgereedschap’, ‘Raamwerk’ en ‘Gevolgschade’.

De overheersende donkere toon in de bundel heeft een basis die vooral in de eerste afdeling aan het licht komt. Daarin is sprake van een hartkwaal, angst, pijn, moeizaam herstel en naderend einde. Ik vind het bijzonder knap dat de dichter het leed openlijk toont zonder drama en vaak met een positieve wending. Geen passieve berusting, maar wel erkenning van het onvermijdelijke. Geen valse hoop, maar wel waardering voor wat het leven te bieden heeft. Het volgende gedicht laat dit zien.

Dimlicht

De zomer is omgewaaid door ongeloof en pijnpaniek. Ik maak
testamenten op, kies te veel aflegliedjes en zet die laatste brieven aan.

Graaf diep in de grond van taal om af te sluiten. Niet in het hoofd –
niets in het lijf dat het gelooft.

In die regenboog op de parking, licht dat water aan warmte bindt.
Binnen geen superieure ellende, heb ik beloofd. Geen arrogant afzien.

Ontdaan van alle haar, wachten op gebraad in grootmoeders saus,
als op een luie zondag het late avondmaal.

Wolken lijken beukenkronen in de schemering,
de kathedralen staan in lichterlaaie.

Jij op het jaagpad aan de overkant. Zwaait op zoek naar de kamer,
Goldberg op de achtergrond.

Tijd stroomt breed als een rivier door de dimlichten van je kleine auto
weg.

Het gedicht duidt gebeurtenissen en daaruit voortkomende gevoelens aan, zonder uitleg van wat er precies aan de hand is. De lezer mag dat invullen. Ik doe dat als volgt.

Overvallen door een onvermoede onheilstijding stort een patiënt zich op het voorbereiden van het naderend einde. Tegelijkertijd realiseert hij zich dat hij te veel ‘aflegliedjes’ kiest voor de uitvaart. Dan zoekt hij zijn toevlucht in het schrijven. Nadenken heeft geen zin, het lichaam zal daarop toch niet reageren. De derde strofe schetst de omgeving. Er is uitzicht op een parking, waar een regenboog het leven oproept met licht, water en warmte. De patiënt ligt binnen en heeft aan zichzelf of aan een ander beloofd zich niet in pathetiek te verliezen. De vierde strofe lijkt met ‘grootmoeders saus’ en ‘luie zondag’ een sfeer van warmte en gezelligheid te suggereren. Maar is de patiënt niet zelf het ‘gebraad’ en ‘ontdaan van alle haar’ ? En is dat ‘late’ avondmaal niet tevens het laatste?

Vervolgens wordt de blik weer naar buiten gericht, op het moois dat in de avondlucht te zien is. Dan komt in de zesde strofe een ander in beeld, ‘Jij op het jaagpad’, op onoverbrugbare afstand. De afscheidsgroet is niet meer dan een vertwijfeld zwaaien naar de vensters waarachter ergens de patiënt zich moet bevinden. Deze hoort in gedachten al de Goldberg variaties als een van de gekozen ‘aflegliedjes’ klinken in de aula. Tenslotte slinkt het leven weg in de brede stroom van de tijd. Het levenslicht, dat zo-even nog straalde in de regenboog, wordt nu gedimd. Vertedering spreekt uit de aanduiding van ‘je kleine auto’. Het laatste vers bevat slechts één kort woord, dat de leegte aankondigt.

Het taalgebruik van deze dichter is uiterst verzorgd en bijzonder. De korte zinnen, die vaak minder dan een regel beslaan, laten telkens ruimte voor een denkpauze, waarin de doorlopende gedachtegang kan worden gereconstrueerd. Veel zinnen zijn niet zuiver grammaticaal omdat de dichter het onderwerp of het gezegde van een zin weglaat. Dat stoort mij allerminst, omdat uit de context voldoende betekenis blijkt. Het kan zelfs betekenis toevoegen, doordat meerduidigheid ontstaat. Zie bijvoorbeeld de vierde strofe van het bovenstaande ‘Dimlicht’: ‘Ontdaan van alle haar (…)’. Soete dikt de taal nog verder in doordat hij veelvuldig woorden samenvoegt, zoals ‘aflegliedjes’.

Vaak vormt een zin haast een gedicht op zich, zoals het begin van de derde strofe in ‘Zomerloos’: ‘Het pad loopt naast het kerkhof, het is er wind- en mensenschuw’, of de slotzin van ‘Regen’ ‘Hemeltergend hoe eenzaam regen aan zee kan zijn’. De gedichten nodigen uit tot herhaalde lezing, waarbij -voor mij althans- steeds meer betekenis naar boven komt.

De bundel bevat ook minder zwaarmoedige, soms zelfs speelse gedichten. De afdeling ‘Handgereedschap’ bevat veel verwijzingen naar taal en schrijven. In de afdeling ‘Raamwerk’ laat de dichter zich vooral inspireren door wat er aan moois en boeiends van achter een raam te zien is. In sobere, rake bewoordingen roept hij gedetailleerde beelden op, zoals in ‘Lam Gods’. Dit gedicht is geïnspireerd op een strandkunstwerk dat de contouren aangeeft van het beroemde altaarstuk van de gebroeders Van Eyck: ‘Niet van eik of wrakhout dat strandaltaar van Kris Martin, / maar een raam vol leegte dat wegneemt de zorgen van de week.’, zo luidt de eerste strofe. De werkweek is ten einde, de aandacht wordt nu gericht op religie. In de volgende strofen paraderen figuren op het strand als afspiegeling van de voorstelling op het echte altaarstuk. Een jongen die zijn broer nat spat staat voor Johannes de Doper, een moeder met een vermoeid kindje vertegenwoordigt de Madonna, een kluizenaar in een strandtent verwijst naar de bedevaart van de kluizenaars. De laatste twee strofen luiden als volgt:

Het staketsel lijnt de zee naar eigen wil, stevig tot boven de knieën
in het af en aan. Vanop hun dijkpaleis happen aangelanden
naar lucht. Blik op oneindig, niet op elkaar.

De golven fronsen hun leigrijze wenkbrauwen.
Wat je te veel ziet, vergeet je te herkennen.

Het kunstwerk staat op het strand pal voor de open galerij van het pompeuze badhotel ‘Thermae Palace’, hier ‘dijkpaleis’ genoemd. De gasten van het luxe-hotel hebben geen aandacht voor elkaar, zij vullen zich met leegte, ‘happen naar lucht’. De zee mag groots en machtig zijn, het kunstwerk steekt er stevig bovenuit bij eb en vloed en bepaalt hoe wij de zee ingekaderd zien. De slotzin laat zich lezen als een commentaar op het voorafgaande. Ik zie het als een aansporing om de veelheid van de dagelijkse beslommeringen te vergeten en gefocust, als door het raamwerk van de kunstenaar, naar de omgeving te kijken en de waarde daarin te herkennen.

De meeste gedichten in de bundel vragen van de lezer nogal wat inspanning, die rijkelijk beloond wordt. In enkele gevallen houd ik (nog) wel het gevoel over dat ik betekenis gemist heb. Daarnaast zijn er ook een paar lichtvoetige gedichten in rederijkers-stijl, zoals ‘Meten’ dat bijna helemaal bestaat uit ‘zevenentwintigletterwoorden‘ (ja, ook dit). Deze bundel zal een welkome aanwinst zijn voor wie houdt van oorspronkelijke, gevoelige en tot in de puntjes verzorgde poëzie.

Paul Soete (Oostende, 1956) publiceerde onder meer drie eerdere bundels en won diverse prijzen. Zijn bundel Vergrootglasogen werd besproken door Ivan Sacharov.
____

Paul Soete (2024). Behuizingen. Echo Editions, 66 blz. € 19,00. ISBN 9789090393568

     Andere berichten

Lloyd Haft – Kruipruimte

Lloyd Haft – Kruipruimte

Over ondergangen door Ivan Sacharov - - Gedichten… Waar komen die vreemde taalspinsels vandaan, die ons zo kunnen bekoren? Uit de pen van...