‘poëzie moet helemaal niets volgens mij, maar het is wel een invalshoek waar ik mee verder kon.’
door Alja Spaan
Yke Schotanus (Scheveningen, 1963) is schrijfdocent, schrijver en singer songwriter. Hij publiceerde onder andere de dichtbundels Engelenhaar (Stichting Literaire Serie Groningen, 1989) en Van knikkepoot tot kampioen (gedichten voor kinderen, De Weideblik/Carmiggelt, 2004), uiteenlopende artikelen voor de Poëziekrant en Schrijven Magazine en twee delen uit de Schrijfbibliotheek van Atlas/Contact: Dichten doe je zo (2010) en Song en liedteksten schrijven (2007). In 2020 promoveerde hij op een proefschrift over de verwerking van gezongen taal, met name van liedteksten.
Gedichten en poëzievertalingen van hem verschenen onder andere in de Volkskrant, De zingende zaag, Tzum, De Tweede Ronde. In Meander verscheen in 2012 een interview.
Schotanus is een van de vaste medewerkers van Schrijven Magazine. Ook was hij vast jurylid van de AMAI-awards voor instagrampoëzie.
–
foto © Alfred Oosterman
Gefeliciteerd met je bundel Onstandig heden, die in januari op Meander besproken werd door Hettie Marzak. Een constante in je bundel, zegt zij, is ‘de kwetsbaarheid van de dichter zelf’. Ze legt de titel uit met ‘een hier en nu dat onstandvastig is’. Er zijn geen zekerheden, niet in het heden en ook niet in de toekomst en zelfs het verleden is aan twijfel onderhevig.
Is de bundel dan een constatering daarvan of een gebaar van troost aan de lezer?
Ik weet niet of de bundel een constatering van die onzekerheid is. Hij is ieder geval een gevolg van de constatering dat dat onstandvastige zowel in mijn persoonlijk leven als in mijn werk belangrijk is. Het al dan niet gewenste effect op de lezer, voor zover ik daar als dichter iets over te zeggen heb, verschilt per gedicht, of groep gedichten en per lezer. Troost ervaren vind ik een mooi resultaat, verontrust raken ook, evenals een moment van onzekerheid ervaren en/of begrijpen dat het heden (voor sommige mensen) onstandig is.
‘De kwetsbaarheid blijkt ook uit de onderwerpen van de gedichten’, zegt Marzak, maar ze merkt ook op dat je ‘altijd een afstand tot de lezer (weet) te bewaren.’ Is dat zelfbehoud?
Misschien ook. Ik vind het al een geweldig compliment dat Marzak kwetsbaarheid een constante vindt. Ik hoor het de laatste tijd ook terug na optredens met liedjes en/of gedichten en ben dan echt aangenaam verrast. Ik vind kwetsbaarheid een groot goed, omdat ik het link aan gevoeligheid en integriteit, maar ik vind mezelf een behoorlijk afstandelijke persoon. Een poosje terug lazen we Antjie Krog met een clubje poëzielezers in Rheden en toen trof me haar uitspraak dat poëzie ‘gevaarlijk’ moet zijn. Ik heb dat ook wel gelezen bij Pfeiffer en Harmens (Ik ben een bijl), maar daar kon ik nooit zoveel mee. Hoezo gevaarlijk? Bij Krog houdt het in, dat je in een gedicht iets van of voor jezelf op het spel moet zetten. Ik vind nog steeds niet dat poëzie dat MOET doen, poëzie moet helemaal niets volgens mij, maar het is wel een invalshoek waar ik mee verder kon. Sommige gedichten uit de bundel had ik zonder dat begrip niet geschreven of wel geschreven maar voor mezelf gehouden. Toch heb ik nog vaak het gevoel dat ik niet veel ‘gevaarlijks’ te vertellen heb, of er niet bij kan komen.
Voor zover ik wel controle heb over die afstandelijkheid is het vooral een kwestie van literatuuropvatting. Ik ben opgegroeid in een literair klimaat waarin noch de persoon van de schrijver, noch het effect van een gedicht op de lezer als relevant werd beschouwd. Sterker: de auteur mocht niet zichtbaar zijn in zijn werk, en een dichter mocht nooit opzettelijk een boodschap of emotie overbrengen op de lezer. Een dichter moet een op zichzelf staand taalbouwsel maken dat voor zichzelf spreekt (en niet voor de dichter). Hoewel ik hier erg mee geworsteld heb, houd ik er nog steeds aan vast. Een gedicht mag wel persoonlijk zijn, of geëngageerd, maar wat er gezegd wordt over mijzelf of de wereld moet voortkomen uit de omgang met de taal. Je schuift met woorden en betekenissen. Met rijmen en beelden. En op een gegeven moment kom je op iets uit waarvan je denkt: ja, dat is wel wat ik gezegd wil hebben al wist ik dat van tevoren niet. Ik heb wat dat betreft veel gehad aan essays als Herinneringen aan het onbekende van Rutger Kopland (uit de bundel Het mechaniek van de ontroering, Van Oorschot, 1995). Kopland slaat ook pas aan het dichten als hij niet weet wat hij wil zeggen, al heeft hij dan al wel een beeld of een ervaring waarvan hij weet dat hij er iets mee wil.
Neemt een schrijver niet altijd achter een muur plaats om van daar te ‘beschrijven’? Observeren en analyseren is ook een vorm van ‘mee-doen’?
Ik heb heel wat afgeobserveerd in mijn poëzie. Nog altijd beginnen veel van mijn gedichten met iets wat ik zie als ik op reis ben en wat me raakt of verwart. Een beperkte selectie van die gedichten is terechtgekomen in de afdeling Een groter golven van de bundel. Het is een mooie manier om met taal en beelden te werken en je eigen verbazing te onderzoeken, zonder expliciet persoonlijk te worden. In Muurtjes heb ik het verhaal zelfs helemaal buiten mezelf gelegd en een personage gecreëerd. Dit observeren is lang een van mijn oplossingen geweest voor het probleem van de autonomie.
Inishmore (Aran Islands, Ierland)
–
Hij haalt de grond
onder zijn land vandaan, stapelt
hem op rondom zijn akkers,
perkt ze in; er is te veel
–
Bezaaid met woekersteen;
dit land moet opgedeeld
voor hij het vruchtbaar
kan bewerken.
–
Langzaam verderwevend aan het
eeuwenoude web van lage muurtjes
om hem heen, vangt hij de ruimte,
temt hij de brokken onhandelbare aarde.
–
uit: Onstandig heden
Het was voor mij een enorme schok dat ‘Poetica 15’, een themanummer van Deus Ex Machina, liet zien dat voor veel jonge dichters ‘autonomie’ geen issue meer lijkt te zijn. Het gaat hen juist om het persoonlijke en politieke, zij het dan, zie ik, nu ik het nalees, dat ook zij de ik-figuur in hun gedichten als een constructie zien. Ik vond het echt verbijsterend dat het zo openlijk over het persoonlijke en het engagement ging, en zo weinig over taal. Het heeft me wel geholpen om meer persoonlijkheid en engagement toe te laten. Zij het nog altijd via het ‘taalexperiment’.
Op die manier geef ik ook dichtcursussen. Ik geef de mensen veel ruimte om de opdrachten naar hun hand te zetten, maar er is altijd een moment waarop ze even de controle kwijt zijn en echt creatief moeten worden. Zichzelf moeten verrassen. Dat je op die manier juist op zeer persoonlijke dingen kunt komen is te zien aan het gedicht Sterke rug waarvan een eerdere versie in 2012 in Meander stond. Dit gedicht ontstond tijdens een cursus waarin ik mensen liet spelen met ‘sterke zinnen’ die we op straat of in de krant gevonden hadden. Zelf ging ik aan de slag met zinnen die anderen aan hadden gedragen en bleek toen een gedicht te maken over kinderloosheid. Een onderwerp dat me tot dan toe wel erg bezighield, maar waar ik nog niet over had kunnen schrijven.
Volgens Marzak houd je onder andere afstand door humor te gebruiken, je relativeert en zegt de lezer dat het allemaal niet zo serieus hoeft. Alsof je van jezelf schrikt en het dan ongedaan wilt maken?
Dat het allemaal niet zo serieus hoeft, is denk ik niet wat ik wil zeggen. Ik ben me er ook niet van bewust dat ik dingen ongedaan wil maken. Humor is een ernstige zaak, vind ik. Ik gebruikte die zin ooit als leidraad voor een cabaretprogramma. Misschien niet het handigste uitgangspunt. Maar ik sta er wel achter. Ik vind dat mensen humor, ironie ook, vaak te gemakkelijk interpreteren als iets wat niet serieus en niet poëtisch is, of zelfs als een manier om het pijnlijke uit de weg te gaan. Maar humor is wel serieus, veel lol gaat ten koste van anderen, vernedert of sluit uit. In verschillende gedichten komt dat soort ‘lol’ negatief aan de orde. Maak ik me er zelfs kwaad om. ‘Ik ben een kind van vier/ dat stampvoetend opstaat/ tegen lachbandlol’ schrijf ik bijvoorbeeld. Ik hoop dat mijn humor vaker valt binnen het genre dat Tim Franssen beschrijft in Het leven als tragikomedie. Hij stelt dat humor ook gebruikt kan worden om pijnlijke kwesties op een dragelijke manier aan het licht te brengen. Een lichte toon kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat je lezers niet afhaken Dat spreekt me aan. Een ander punt is dat ik ervan uitga dat het leven veel te complex is voor stellige uitspraken. Humor geeft ruimte voor nuance.
Desalniettemin heb ik getwijfeld of ik Beste reizigers op insta zou zetten, en later weer of ik het in de bundel zou opnemen. Het is gebaseerd op ergernis of verbazing over het bizarre eufemistische taalgebruik van de NS. Je hoort niet: ‘Door werkzaamheden daar en daar kunnen er geen treinen rijden op traject x’, maar ‘Door werkzaamheden rijden er bussen’. Dan denk ik: ja, zelfrijdende bussen zijn er nog niet. Maar mijn hoofd was bij de oorlog in Oekraïne en voor ik het wist was er uit een flauwe grap een gedicht geboren dat nog steeds een flauwe grap was, maar ook, net als een IG-nobelwaardig onderzoek, een pijnlijk gedicht dat aan het denken zet. Dat laatste heeft twee keer de doorslag gegeven.
–
Beste reizigers
–
Door werkzaamheden rijden er bussen
tussen Den Haag en Gouda
–
Rijzen er broden in ovens
glijden er smartphones van lopende banden
snijden er messen door vlees
begrijpen uw kinderen soms
iets van wiskunde of een gedicht
splijt een kogel een borstkas
smijten bommen met huisraad
scheiden loopgraven volken en vrienden
en rijten raketten families uiteen
–
U kunt ook omreizen via Alphen aan de Rijn.
–
uit: Onstandig heden
Met de humor wil je ook vermaken terwijl je met onderwerpen als het ouderschap, het kind zijn, de dood, de wereld om je heen, vooral ontroert en aan het denken zet.
Volgens mij gaan serieuze aangelegenheden en humor heel goed samen. In de absurditeit van het dagelijks leven sowieso. In de afdeling over het ouderschap staat een liedtekst Ballade van de kinderloze vader die ik maakte toen we te horen hadden gekregen dat de kans dat we langs de natuurlijke weg kinderen zouden krijgen voor ons uiterst klein was: één op een miljoen, zei de arts. In diezelfde tijd hoorde ik mensen beweren dat kinderen zelf hun ouders kiezen. Toen stroomde dat lied er zomaar uit. Het idee dat mensen zelf zouden kiezen voor ziekmakende genen of ouders die hen mishandelen, en dat ik blijkbaar aan een ouderschapscontest meedeed die ik grandioos verloor, leverde een cabarettekst op die ik zelf tegelijkertijd heel pijnlijk en heel grappig vind. Het is daardoor wel zoeken hoe ik het moet zingen. Boos, koel, nuchter, naïef? Dit is wel een gevaarlijke tekst.
Met uitspraken als ‘Hij laat je wel dichtbij komen, maar nooit helemaal’ roept Hetty Marzak een vraag op die schrijvers bijna altijd krijgen, de vraag of het ‘autobiografisch’ is. Gewoon ‘nee’ zeggen helpt dan niet. Is schrijven een vorm van therapie? Het gedicht als ego-document?
Ja en nee. Een gedicht is in principe geen egodocument, maar pakt soms wel zo uit, al blijft het gestileerd. En schrijven is zeker therapie, maar dan zoals wandelen, dansen, bomen met vrienden, een tabel maken van een hoop data, of met de fiets een stel meterslange takken weghalen langs de weg om er later een pergola mee te maken therapie is. Een van de laatste afvallers voor de bundel was dit gedicht. Dat zegt het denk ik wel.
–
Dichten is ’s avonds na sluitingstijd
in een spelkamer zonder therapeut
overhoop halen wat je maar invalt
–
Uit de botsing van materialen
(houtkrullen, landschappen, spelfouten, vragen)
iets laten ontstaan en dan rijmend en lijmend,
schuivend, schakend en schavend
schrikbeelden bouwen, drasland verkennen
troostbogen spannen, een glimlach losmaken
–
Opruimen wat niet gebruikt is
wat af is achterlaten
voor schoonmaker of therapeut.
Dit gedicht viel af omdat ik teveel poëticale gedichten had opgenomen. Het verstoorde de compositie.
Jij lijkt volkomen jezelf in je poëzie. Is er iets wat je niet zou kunnen opschrijven?
Zeker. Ik heb het idee dat er veel is, waar ik niet bij kan, of wat taboe is. En ik ben ook voorzichtig met de mensen om mij heen. Er zijn dingen waar ik wel over schrijf, maar zonder dat het vorm krijgt. Dat telt niet. Wat geen vorm krijgt, geen taal wordt, wil ik niet publiceren. Ik schrijf regelmatig met mijn vrouw. Dan schrijven we 10 minuten door, uitgaande van een woord, of regel. Vaak levert dat in eerste instantie alleen alledaagse overwegingen op over de dingen van de dag. Dagboekbagger die niet meer zegt dan er staat. Maar je boort toch iets aan en in tweede instantie pik ik er toch regelmatig een element uit waarmee ik verder kan. Zo kwam een zinnetje over het op defensie-uitgaven gerichte heden uit een schrijfsessie van vorige week terecht in een gedicht dat ik afgelopen dinsdag, op de dag van de uitvaart schreef naar aanleiding van het overlijden van een collega. Ook zoiets waar ik tot dan toe geen poëzie over dacht te kunnen schrijven.

–
–
Speelt intuïtie een rol bij het dichten? In deze besproken bundel lijkt aan alles gedacht te zijn: vorm, afwisseling, inhoud. Hoe kwam de bundel tot stand?
Wat een compliment weer, deze vraag. Eerdere pogingen, bij andere uitgevers, om een bundel gepubliceerd te krijgen liepen stuk op de enorme variatie. De gedichten waren te divergent vond men dan. Eén redacteur vond zelfs dat ik door rijmende liedteksten toe te voegen de andere gedichten tekortdeed. Mijzelf onderuithaalde. Toch was het niet zo dat die divergentie voortkwam uit het onvermogen om rijp van groen te onderscheiden. Als ik alleen de gedichten die ooit door tijdschriftredacties geaccepteerd zijn bij elkaar zou zetten zou er helemaal een onbegrijpelijke ratjetoe ontstaan. Soms koos de ene redactie uit dezelfde verzameling teksten, gedicht A en de andere gedicht D. Doorbouwen op een gedicht dat ‘succes’ had, werkte ook niet. Te gezocht. Als ik mijn intuïtie volg, met taal experimenteer en de invallen die ik krijg serieus neem, dan maak ik vandaag een ander gedicht dan gisteren. Zoals ik vandaag ook een andere dichter lees dan gisteren.
–
Ik heb tussendoor één keer een redelijk samenhangende bundel gedichten gemaakt (Buurten: Zelfportret in stadsgezichten), die ik zelf gekopieerd heb en uitgedeeld aan vrienden, en die mijn voormalige leraar Nederlands toen in zijn vwo6-groep behandeld heeft, maar dat blijft toch een Fremdkörper. Er is niet één gedicht van in deze bundel gekomen.De titel Onstandig heden gaf mij de ruimte om samenhang te scheppen en ook de veelvormigheid een plaats te geven voor de lezer. Het was ook een hulpmiddel om te selecteren. Er lag een productie van 35 jaar waaruit ik moest kiezen.
–
‘Als ze maar op gepaste afstand blijven, die lezers’ schrijft Marzak. En toch ben je overal. In vrije verzen, sonnetten, liederen, korte en lange gedichten, in allerlei onderwerpen. In gedichten voor kinderen, in alle artikelen die je schrijft, vertalingen die je maakt. Onvermoeibaar bijna, zo is mijn indruk, en nadrukkelijk. Wat levert het je op?
Energie. Ik heb in de eerste plaats een enorme drang om dingen te maken. Enerzijds doordat ik veel ideeën heb, anderzijds doordat ik van weinig dingen zo rustig en gelukkig word als van dingen maken, zien hoe alles op zijn plaats valt. En als ik dan iets moois gemaakt heb, deel ik dat graag. Toch is dat delen niet de eerste drijfveer. Het is heel fijn als je weet dat er een publicatiemogelijkheid is, maar ik heb ook ontzettend veel gemaakt zonder uitzicht op publicatie. Gewoon omdat dat is, wat ik graag doe.
–
Zijn er ontmoetingen met lezers, draag je voor?
Veel te weinig. Ik doe het graag en krijg er ook altijd zeer positieve reacties op, maar ik moet opnieuw uitvinden waar ik dat het best kan laten zien. Zeker nu er een bundel is. De agendaruimte is echter beperkt, dus ik moet de podia wel bewust kiezen. Ik heb de laatste jaren wel meer opgetreden met liedjes. Dat komt doordat ik nu samenwerk met gitarist Gerard Vuuregge. We oefenen bijna wekelijks dus we kunnen een leuk setje verzorgen. Maar het echte voordragen lonkt ook.
–
Wat valt je op bij de huidige poëzie? In hoeverre pleit je voor een rol van/in de sociale media?
Wat me opvalt is dat de poëzie levendig is en nauwelijks bij te houden. Dat belangrijke bundels kort beschikbaar blijven. Voor een rol van of in de sociale media hoef ik niet te pleiten. Kila van der Starre heeft allang aangetoond dat die er is. Voor mijzelf zijn mijn Insta- en FaceBookposts een poëtische vrijplaats. Dingen waar ik over twijfel, of die ik beschouw als guilty pleasures (een limerick, een ready made) kan ik daar gewoon kwijt. Ik houd me ook niet aan de gewoonte om vooral hartverwarmende dingen te posten.
–
Wat zou je een dichter willen meegeven? Wat moet hij of zij vooral laten?
Wat je vooral niet moet doen is heel veel waarde hechten aan overdreven stellige uitspraken over poëzie en dichterschap. Het is goed om er kennis van te nemen en erover na te denken, maar je moet ook inzien dat er vele soorten poëzie zijn en dat je uiteindelijk de baas bent over je eigen poëzie. Dat is niet makkelijk. Leren van anderen en toch de baas kunt blijven over je eigen gedicht. Voor Schrijven online schreef ik daarom een artikel over omgaan met feedback. Ik laat daarin zien hoe ik ben omgegaan met de feedback die ik tijdens het ontstaansproces kreeg op een van de gedichten die nu in de bundel staan. Die feedback had ik jaren geleden speciaal aan mijn collega Koos van den Kerkhof gevraagd om ooit zo’n artikel te kunnen maken.
–
Groeide je op met poëzie?
Mijn ouders lazen Bruna en Schmidt voor. Ik kreeg, toen we op mijn elfde gingen verhuizen, een dichtbundel van mijn schoolmeester dat opende met een fascinerend Fries gedicht. Ook zag ik mijn ouders lol hebben in het werken aan een gelegenheidslied voor een feest. Toen ik kennismaakte met popmuziek, ging ik liedteksten overschrijven en schrijven. Ik werd getroffen door Shaffy en Brel, Bram Vermeulen en Herman van Veen, zong wekelijks minimaal zes psalmen of gezangen in de kerk en plunderde mijn literatuurgeschiedenisboek. Ik schreef gedichten over en kreeg uiteindelijk een leraar Nederlands die poëzie echt belangrijk vond. We moesten de Komrijbundel kopen en vonden af en toe aan het begin van de les een schoolbloemlezing op onze tafeltjes. Ook zijn we nog een paar keer bij die docent thuis geweest met een paar geïnteresseerde leerlingen. Fantastisch.
–
Je verzorgde twee delen uit de Schrijfbibliotheek van Atlas/Contact: Dichten doe je zo (2010) en Song en liedteksten schrijven (2007). Wat is het verschil tussen dichten en een songtekst schrijven?
In leespoëzie is de vorm vrijer. Ook kun je er min of meer van uit gaan dat de lezer de lengte en de vorm van je tekst in een oogopslag overziet, daarna min of meer lineair doorneemt, in diens eigen tempo en met de ruime mogelijkheid om tussentijds nog eens terug te kijken naar reeds gelezen woorden en regels. Bij een liedtekst is dat allemaal niet per se het geval. Een theaterlied beluister je, net als een podiumgedicht of spoken word-stuk (het valt me op dat spoken word-artiesten vaak over stukken spreken), nog wel lineair en met aandacht, maar een lied waar je kennis van neemt via de massamedia niet per se. Je valt er pas halverwege in of luistert ernaar zonder dat je je daar bewust van bent. Je ziet dat ook terug in de vorm. Elk lied moet op de een of andere manier iets met timing en herhaling doen, dat zijn vrij elementaire elementen in de muziek. Maar waar massamedialiederen er wel bij varen als er regels zijn die letterlijk herhaald worden zodat ze ook blijven hangen als je maar half luistert, dat je mee kunt zingen, of dat je ook wanneer je halverwege binnenvalt de kern van het liedje nog mee kunt krijgen, moeten de herhalingen in theaterteksten niet te letterlijk zijn. Iemand die geconcentreerd zit te luisteren geniet meer van een gevarieerde herhaling dan van een hele lap tekst die hij (m/v/x) al kent. Het mooie is dat beide soorten liederen in de loop van de twintigste eeuw complexer zijn geworden qua herhalingsstructuur, maar wel op een andere manier.
Ikzelf probeer nu in mijn liedjes zo veel mogelijk te spelen met die herhalingsstructuur en met andere interacties tussen tekst en muziek. In Jij bent bang voor mij bijvoorbeeld krijgt de refreinregel ‘Jij bent bang voor mij’ verschillende keren een andere lading door de tekst die eraan voorafgaat. Ook is de strofebouw enigszins onvoorspelbaar doordat de regellengte in de strofe variabel is, maar tegelijkertijd hecht, door het rijm en de parallellen tussen de coupletten. Zo hebben de weesrijmen ‘bedienen’, ‘schieten’ en ‘wiegen’ in elke strofe dezelfde klank. Dat alles moet eraan bijdragen dat de luisteraar houvast heeft én verrast wordt. Of het werkt? Het nummer komt begin april op Spotify en dergelijke platforms, dan kan iedereen het beoordelen.
–
–
–
–
De ballade van de Russische soldaat
–
Ik heb een uniform dat dun is en verkleurd
een helm die door de eerste kogel open wordt gescheurd.
‘k Heb een kalasjnikov, die ik niet kan bedienen
zo loop ik erbij – en jij bent bang voor mij.
–
Ik moest een wagen in, moest rechtstreeks naar het front
mijn maten werden langzaam stiller, en ik kreeg een houten kont.
’t Gedreun kwam dichterbij, steeds luider werd het schieten.
Toen liet men mij vrij – want jij bent bang voor mij.
–
. Jij bent bang voor mij:
. ik kom jouw spervuur in gerend
. zo kom ik spetterend aan mijn end
. bloederig lig ik erbij
. en jij bent bang voor mij – ja, jij bent bang voor mij.
–
Ik heb mijn moeder nog geschreven op die rit
hoe we daar zaten in die laadbaak: zingend, blozend, fit
met die kalasjnikovs, hoe ’t hobbelen was als wiegen.
Hoe blij, hoe trots is zij? – want jij bent bang voor mij.
–
. Jij bent bang voor mij:
. ik kom jouw spervuur in gerend
. zo kom ik spetterend aan mijn end
. bloederig lig ik erbij
. en jij bent bang voor mij – ja, jij bent bang voor mij.
–
uit: Onstandig heden
Wat maakt een gedicht goed?
Dat het vorm heeft. Dat wil zeggen: het moet uit taal bestaan die op de een of ander manier sprankelt en meer betekenis genereert dan dezelfde woorden in een normale zin. Daarvoor moet die taal behoorlijk uitgebeend zijn. Zelfs als er gebabbel in voorkomt, moet dat betekenis hebben. Dat betekent niet dat de dichter al die betekenissen zelf ook meteen gezien en doordacht moet hebben, maar hij (m/v/x) moet wel ‘aanvoelen’ of ‘weten’ dat elk woord ‘noodzakelijk’ is.
De Nobelprijs voor literatuur ging in 2016 naar Bob Dylan voor ‘het scheppen van nieuwe poëtische uitdrukkingsvormen in de grote Amerikaanse liedtraditie.’ Zijn er Nederlandstalige dichters die daarvoor in aanmerking zouden komen?
Niet voor een bijdrage aan de Amerikaanse liedtraditie natuurlijk en voor een Nobelprijs is de concurrentie wel heel erg groot, maar er zijn zeker tekstdichters die (al dan niet postuum) een prijs verdienen of verdiend hebben voor nieuwe uitdrukkingsvormen in de Nederlandstalige liedtraditie. Annie Schmidt, Guus Vleugel, Lennard Nijgh, Maarten van Rozendaal, Jeroen van Merwijk, Theo Nijland, Spinvis, Ernst Jansz en Henny Vrienten, Bram Vermeulen, Raymond van het Groenewoud, De jeugd van tegenwoordig, Bennie Jolink (als wegbereider voor het streektaallied). En dan heb ik nog veel te weinig kennis van rap en van teksten uit Vlaanderen. Er is hoe dan ook veel te weinig oog voor de verscheidenheid in liedvormen en de mogelijkheden ervan.
Waar ben je nu mee bezig?
Ik heb plaats mogen nemen in de redactie van een themanummer van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde over rijm en ritme in gedichten en liedteksten. Een eer. Dus ik benader collega-onderzoekers om een bijdrage te leveren en bereid ondertussen het onderzoek voor mijn eigen bijdrage voor. Dat zal gaan over het spel met verwachtingen dat tekstschrijver, componist en uitvoerder spelen met rijm en strofebouw in een lied.
–