door Jan van der Vegt
–
–
–
Als er één dichtvorm is die in een eeuwenoude traditie zijn sporen heeft verdiend, dan is het wel het kwatrijn. Zo heet een vers van vier regels die door eindrijm met elkaar verbonden zijn. Het kan als een strofe deel uitmaken van een groter gedicht, maar kan ook zelfstandig bestaan. In dat laatste geval is het een interessant genre, want in de korte vorm kan expressieve concentratie worden opgebouwd, zoals in dit kwatrijn van J.H. Leopold:
–
Een vriend is niet, die u aan ’t hart wil sluiten
in uw geluksuur en zich niet genoeg doen kan,
maar die den balling bij zich binnen roept en dan
de deur toeslaat tegen de wolven buiten.
–
J.L. Leopold © Literatuurmuseum
–
–
Een levenswijsheid die zich toespitst in het beeld van de laatste regel, bijgeslepen door het rijm. Alleen in een kort geconcentreerd vers werkt dit.
Het kwatrijn stamt dan ook af van het epigram. De grootmeester van die beknopte dichtvorm was Marcus Valerius Martialis, die in de eerste eeuw van onze jaartelling leefde en in twaalf boeken meer dan 1500 epigrammen publiceerde. Daarin speelde het rijm nog niet mee, maar onderscheidde het gedicht zich door het metrum van het proza. Geestig en scherp met satire en woordenspel, werden ze populair. De kortste van die epigrammen zijn tweeregelig en doen dan aan aforismen denken, maar veel ervan zijn vierregelig en daarin tekent ons kwatrijn zich al af.
–
Marcus Valerius Martialis © Wikipedia
–
–
–
In de Middeleeuwen verovert het rijm de dichtkunst, ook de Latijnse. De dichtkunst van de Renaissance die zich graag aan de Klassieken spiegelde, herontdekte vervolgens het epigram en in de poëzie der Nederlanden kreeg het genre in de zeventiende eeuw zijn grootmeester in Constantijn Huygens. Verrijkt met het rijm.
Uit de overvloed aan epigrammische gedichten die Huygens invielen, koos neerlandicus Gerben Wytze Hellinga in 1956 de 500 ‘sneldichten’ die hij onder de titel Dichten op de knie publiceerde. Als motto staat voorin: ‘Gij vraagt wat een sneldicht voor een dicht is? / Het is een dicht dat snel en dicht is.’ Veel van die sneldichten zijn, net als bij Martialis, vierregelig, zoals:
–
–
Wat moogt gij naar geleerdheid zoeken
in Huiberts hoofd? Daar is er geen.
Hij heeft heel uitgelezen boeken,
half uitgelezen geen.
–
Het woordspel is bij Huygens nooit ver te zoeken. Het geciteerde kwatrijn heeft gekruist eindrijm volgens het schema abab. In het kwatrijn van Leopold is dat abba, omarmend. Het kan ook aabb zijn, gepaard rijm. Dit zijn in de vele kwatrijnen die door Huygens en dichters na hem werden geschreven, de gebruikelijke rijmvormen. Maar in het jaar 1859 kwam daarin verandering. Toen publiceerde Edward Fitzgerald The Rubáiyát of Omar Khayyám.
–
Omar Khayyám © Wikipedia
–
Omar was een wijsgerige astroloog die van 1048 tot 1131 in het Perzische deel van het Turks-Islamistische rijk van de Seltsjoeken leefde, dat op zijn hoogtepunt grote delen van het Midden-Oosten omvatte. Ook hij was een grootmeester van het epigram, dat in het Perzisch rubái heette (meervoud: rubáiyát) wat ongeveer ‘viervoudig’ betekent. In de Aziatische poëtische tradities van China, Japan en Maleisië gingen verwante vormen aan deze rubáiyát vooraf. De strofen van Omar bestonden uit twee lange regels die elk in twee hemistiches waren verdeeld, min of meer zelfstandige helften. Er waren dus vier metrische eenheden. Omar liet daarvan de eerste, de tweede en de laatste op elkaar rijmen. Fitzgerald nam dit rijmschema over toen hij de strofen van Omar vertaalde in – of beter gezegd: vrij bewerkte tot – Engelse kwatrijnen:
–
Come, fill the Cup, and in the Fire of Spring
The Winter Garment of Repentence fling:
The Bird of Time had but a little way
To fly – and Lo! The Bird is on the Wing.
–
Omar lijkt hier Horatius’ ‘pluk de dag’ te herhalen. Zijn verzen zijn vol van een hang naar levensgenot van het moment en een sceptische, soms fatalistische levenshouding. In een streng islamitische cultuur als die in het huidige Iran zouden ze niet welkom zijn geweest:
–
–
And lately, by the Tavern Door agape,
Came shining through the Dusk an Angel Shape
Bearing a Vessel on his shoulder; and
He bid me taste of it; and ’twas – the Grape!
–
Dit kwatrijn met het rijmschema aaba is na 1859 algemeen in gebruik geraakt, uiteraard in Nederlandse bewerkingen van Omars kwatrijnen door Boutens en Leopold, maar ook bij vele andere dichters. Het wordt soms ‘oosters kwatrijn’ genoemd. Als A. Roland Holst kwatrijnen schrijft, volgt hij bijna altijd dit rijmschema, dat in de slotregel door het terugkerend rijm de pointe, de clou scherp laat uitkomen:
–
–
Roem fnuikt de kracht waaraan hij zich ontbrandt –
Zie er van af: rang, graden allerhand,
zie er van af: voorkom dat gij – als ’t laat wordt –
zo leeg blijft als een volle prullenmand.
–
A. Roland Holst © Wikipedia
–
Omar kon het hem ingegeven hebben. Toen Vestdijk op 17 oktober 1948 vijftig jaar werd, wijdde het tijdschrift Podium daar een heel nummer aan. Roland Holst mocht het openen en deed dat met een kwatrijn dat zinspeelt op Vestdijks imposante productiviteit:
–
Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?
Muur van den Geest, waar die van de Chinezen
te kort bij schiet. – O, Tegenpool van Bloem!
O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen!
–
Vestdijk antwoordde daarop met:
–
God leest de boeken in éen oogopslag
En hoeft niet lang in een kristal te staren.
En die op aarde veel of weinig baren
Krijgen hun beurt wel op de Oordeelsdag.
–
Holst dupliceerde hier weer op, enzovoort. En zo ontstond een duet van zestig wederzijdse kwatrijnen dat ook een duel mocht heten en in 1950 dan ook onder de titel Swordplay Wordplay in boekvorm verscheen. Vestdijks opzienbarende boek De toekomst der religie (1947) waarin hij het Opperwezen als een metafysische projectie had ‘verklaard’, speelde een opvallende rol in en achter de kwatrijnen. Won iemand het duel? De vraag is niet van toepassing, maar als we Holst tot winnaar zouden uitroepen, dan is het doordat hij in al zijn dertig strofen het oosters rijm hanteerde, en zo steeds trefzeker toe kon stoten. Vestdijk doet dat in slechts dertien van zijn kwatrijnen.
Deze kwatrijnenstrijd mag een mooi voorbeeld heten van hoe vormbesef de expressiviteit van gedichten draagt: snel en dicht.
–
–
In het boek The Ruba’iyat of Omar Khayyam, translated by Peter Avery and John Heath-Stubbs (1979) wordt een vertaling zonder eindrijm van Omars strofen gegeven. Een uitgave van de briefwisseling van A. Roland Holst en S. Vestdijk waarin het kwatrijnenduel zich afspeelt, is in voorbereiding.
–