LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Froukje van der Ploeg – Soms blijft iets

20 aug, 2025

Zonder schil

door Peter Vermaat



Ik zal er maar eerlijk voor uitkomen: soms laten gedichten je gewoonweg onverschillig. Mij gebeurde dat bij de vijfde bundel van Froukje van der Ploeg, Soms blijft iets. Ze schrijft haar gedichten in een weinig ritmisch en meestal klankarm parlando, waarmee ik niets heb, en benadert haar onderwerpen op een manier waarvan mogelijk een vogel af en toe opvliegt, maar waarmee je de zee niet van eb in vloed dwingt, laat staan dat de zwaartekracht zich er iets van aantrekt. Er gebeurt weinig en, mocht er in het verleden iets zijn voorgevallen (daaraan zou je op meerdere plaatsen referenties kunnen vermoeden), dan is er huid over gegroeid, bodemzand onder weggesleten, onkruid boven opgekomen.

Vermoedelijk ligt de oorzaak voor mijn leeservaring vooral in de bespiegelende aard van de teksten, het – enigszins beteuterde – terugkijken van nu naar vroeger en het af en toe wat klagerige verwijzen naar slachtofferschap van de vrouw – niet alleen door biologisch bepaald ongemak, maar toch ook door ‘het verschijnsel man’:

Herhaling

Mijn lichaam wringt me uit
als de laatste klodders yoghurt
onder in het pak, het bloed
via mijn been op de grond
lijkt net zo dik, het duwt me
terug in bed, opgerold kijk ik de tijd weg.

Was deze pijn van een man was het
een hoofdstad van een Europees land
met wereldleiders op komst dan was
er ongetwijfeld een zacht en warm
drankje met aardbeiensmaak
een bubbelbad en dokters die
mijn hand vasthielden.

Hoorde het niet gewoonweg bij vrouw zijn.

[p. 15]

In het al of niet moeten ondergaan van de menstruatie ligt een fundamenteel verschil tussen man en vrouw – en ongetwijfeld daardoor ook in hun psyche – en ik ga zelfs geen poging doen om te pretenderen dat ik deze ervaring mij zou kunnen voorstellen, maar wie bovenstaand gedicht vergelijkt met Lucille Clifton’s ‘poem in praise of menstruation’ (‘(…) beautiful and faithful and ancient / and female and brave’), valt voornamelijk de dagboekachtige verongelijktheid op, die geen lezer dwingt om dieper te gaan dan wat er staat. En de dichter waarschijnlijk de wat potsierlijke vergelijking met een uitgewrongen pak yoghurt wel vergeeft.

Soms druipt de sentimentaliteit door de naden naar buiten, zoals in het vierluik ‘Regie; (‘(…) Het is cynisch, te cynisch als dit / een boek was, een film, de waarden / van mijn prostaat waren zo hoog / het was al overal uitgezaaid. (…) Ik ben ziek, maar ik kan alles (…)’ (p. 67). Ook het titelgedicht ontkomt daar niet aan:

Soms blijft iets

Ik vind een lucifersdoosje met een gedicht ontworpen
door die vriend, de dichter is dood, hij was oud, rookte
leefde. De vriend is dood, hij was jong, de dood iets
om mee te spelen. Je was een deel van alles bij je leven.
Het was een momentopname, ik was nog met hem.

We waren ergens, als toeristen met onze armen
om elkaar op die brug, lichamen in gesneden katoen
dezelfde zuurstof, glazen, stemmen, we spraken
dat we dit vaker deze zomer zeker bij ons
misschien dansten we.

Leken een fundament. Ontvouw het papier.
Je was een deel van alles bij je leven
je blijft bestaan in een lucifersdoosje.

[p. 52]

Het gebruik van ‘misschien’ en het weglaten van het vervolg van een begonnen zin (r. 8/9) kom ik – vrijwel altijd in combinatie met babbelige teksten – vandaag de dag overvloedig in bundels tegen en het is mij een raadsel waarom dit voor andere lezers blijkbaar aantrekkelijk is. Volgens de aantekeningen achterin de bundel verwijst het lucifersdoosje in dit gedicht naar een ontwerp van Louis Gauthier (ps. voor Cees Wouters (1981-2019): ‘(…) In november 2012 verscheen bij uitgeverij Matchboox de Gauthier Collection Box. Voor de box verzorgde Gauthier het artwork bij gedichten van vier Nederlandse schrijvers: Gerrit Komrij (Alles blijft), Remco Campert (Poes is dood), Jules Deelder (Rotown magic) en Charlotte Mutsaers (Sodom revisited). De Matchboox met Gauthier zou Komrijs laatste samenwerking worden voor hij in de zomer van 2012 overleed.’ (Wikipedia). ‘Nadat een einde kwam aan zijn relatie, viel Gauthier in een zwart gat, waar hij niet meer uit wist te klimmen. In de nacht van 24 op 25 september is hij thuis in Amsterdam overleden.’ (Het Parool, 1 oktober 2019).

Wie niet aan de hand van de aantekening verder op zoek gaat en leest over de zelfdoding van Gauthier na het verbreken van zijn relatie, zal ‘de dood iets / om mee te spelen’ (r. 3/4) opvatten als een uiting van kinderlijke onnozelheid, alsof iemand die niet tegen zijn verlies kan – lekker pùh – daarom uit het leven stapt. Dat lijkt me niet de bedoeling. Je kunt dit gedicht lezen als een Droste-effect op de onvergankelijkheid na de dood: de dichter van het gedicht in het lucifersdoosje leeft daarin voort, de ontwerper van het lucifersdoosje leeft voort in dit gedicht en ook de herhaling van ‘Je was een deel van alles bij je leven’ (r. 4 en r. 11) draagt daaraan bij. Is het daarmee een goed gedicht? Dat valt te betwijfelen. De ‘boodschap’ dringt door, maar alleen op de kracht van de gedachte. De taal blijft erbuiten. Er staat wat er staat, daarboven en daaronder wordt niets extra’s geëvoceerd door klank of ritme en zelfs de titel ‘Soms blijft iets’ als tegenspraak met de titel van het gedicht ‘Alles blijft’ in het doosje kom je alleen via de aantekening op het spoor. Daarna loopt het spoor dood: de schat – geen toverballen die voortdurend van kleur veranderen, maar chocolaatjes die smelten tussen je vingers – is gevonden en het gat in de grond dat je moest graven om daar te komen ligt daar bij herlezing nog steeds.

Het is niet voor het laatst of voor het eerst dat er andere dichters in deze bundel worden aangeroepen:

Belofte

Langzaam krijgen we dezelfde temperatuur
de vlaag storm buigt af en wat stug voelde
glijdt het bed uit. Zijn stem klinkt eindeloos
wakker in de slapende stad die beeft
onder de gevallen bomen, wortels tilden
bankjes op en ik denk aan de blauwe stof
om zijn huid onder een vrachtwagen
blond als een zomerdag op een eiland
het orgaan met achtduizend uiteinden
zwelt op en verdrukt mijn gedachten
neemt me over, neemt hem over en besloot
dat ik de deur opende aan de rand van de nacht

Menno zou nu een oneindig verheven zin

Hij opent een raam voor zuurstof en zegt
dat ik geduld moet hebben. Zijn ochtend
en mijn nacht tot de herhaling van beweging
mijn hoofd sluit en dwingt tot focus tot
dit moment en ik denk niet dat de dagen
vanaf nu zo zullen lopen, alleen dat deze dag
zachter begint dan de dag ervoor.

[p. 40]

Dit gedicht werd gepubliceerd in Hollands Maandblad (2022-4) en wijkt daar wat af van de versie in de bundel: ‘blond als een zomerdag’ was oorspronkelijk ‘een blonde zomerdag’, ‘Hij opent een raam’ was ‘Hij gooit een raam open’ en ‘dwingt tot focus tot’ was ‘dwingt tot focus’. Niet alleen de wijzigingen op zichzelf zijn interessant, maar ook hun beperkte aantal. Ze zijn ofwel ingegeven door een combinatie van grammatica en beter begrip, ofwel door compositie (‘opent een raam’ is een evenknie van ‘de deur opende’, het opengooien van een raam is dat niet), maar Menno is gebleven. Blijkbaar is het de dichter menens en vouwt zij deze verwijzing willens en wetens als centerfold in dit gedicht. Ook wie de bijbehorende aantekening niet heeft gelezen, weet meestal genoeg van poëzie en post-coïtum-gedichten om bij ‘Menno’ aan Menno Wigman te denken, die – evident voor wie zijn werk niet alleen oppervlakkig kent – geen ‘oneindig verheven zin’ zou schrijven, maar naar zijn eigen aard de taal zou laten zingen en dansen in de compositie die hij daartoe op zijn partituur had geplaatst. Vergelijkingen als ‘blond als een zomerdag’ (een cliché, want een al te opzichtige allusie op Shakespeare) of ‘warmte op een jonge zomerdag’ (‘Slechte gewoonte’, p. 19) zou hij niet gebruiken en al helemaal niet ‘zijn huid voelt / als lentezon’ (‘30 juli’, p. 72). Menno je gedicht binnenslepen is misschien net zoiets als een stripverhaal maken over de hoofdpersonen van de Nachtwacht, onhandig, onverstandig en misschien wel een gevalletje ὕβρις, want het vaagt je eigen werk in vergelijking met Wigman volledig weg. Daar kan ook een optreden van ‘het orgaan met de achtduizend uiteinden’, waarin we de clitoris herkennen, niet tegenop.

Deze bundel lijdt aan een overdosis gesuggereerde biografie. Veel gedichten willen zich voordoen aan de lezer alsof ze die door een toevallige open deur of een terloops geopend raam een inkijkje geven in het leven van de dichter (bijvoorbeeld via de acht brieven/gedichten met de titel ‘Lieve Imke’) of een van de personen uit haar nabijheid. Die lezer heeft het recht om zich vervolgens af te vragen wat hij in die biografie te zoeken heeft en of hij niet zelf figureert tussen de zorgvuldig en met opzet geplaatste podiumlampen: de belichte scènes zijn allemaal net niet triviaal genoeg om toevallig te zijn en ook niet allemaal even subtiel. Daarmee zijn ze het tegenovergestelde van de vrucht die zij lijken. Ze zijn de schil waaronder de dichter zichzelf, zijn euforie en zijn angsten verscholen houdt. Ze zijn een kluitje in het riet, een bericht-in-een-fles-gevonden maar zonder afzender. Waar het deze bundel aan ontbreekt is taal. Klank en ritme mogen dan niet biografisch concreet zijn, zij maken het mogelijk om onder de oppervlakte van het gedicht met de dichter mee te trillen, te juichen, te huilen. In alle grote wereldpoëzie bevindt zich minstens één laag die zich niet beperkt tot het daglicht van het etmaal en de driekleur van een stoplicht.

Met een bundel die ernaar streeft om ‘soms’ ‘iets’ te laten blijven hoeven we, zonder daarmee de dichter te na te komen, als lezer geen genoegen te nemen. En de dichter, als hij eerlijk is, moet dat ook niet.

Ik zoek intussen gewoon verder naar poëzie zonder schil.

____

Froukje van der Ploeg (2025). Soms blijft iets. Querido, 80 blz. € 19,99. ISBN 978902825 2165

     Andere berichten

Anouk Smies – De Blob

Anouk Smies – De Blob

Als scripts voor onthutsende tekenfilms door Anneruth Wibaut - - Het eerste gedicht van deze bundel trekt de lezer meteen naar binnen,...