LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans van Miegelbeek – Een halte in de stroom

6 aug, 2025

Op de voorpagina van elke krant dit gedicht

door Jac Janssen




Hans van Miegelbeek (Gent, 1966) begint zijn bundel Een halte in de stroom klein en zo dichtbij als maar kan, namelijk bij de geboorte. Dan volgt veel van wat nabij is in verhalende of aftastende bewoordingen. Het dorp, de kermis, het opgroeiend kind, dood en lust, afscheid en verlangen. Neem de beginregels van ‘Een nieuw geluid’: ‘het dorp laat z’n kermis uit / gekwispel alom, een treurspel van beloftes’.

Je word je gaandeweg bewust waar zijn titel op hint: rustmomenten, contemplaties op de onophoudelijke stroom (panta rei) die ons leven is. Een gedicht als ‘Nieuw genot’ toont daarbij hoe Van Miegelbeek te werk gaat: hij pakt een thema bij de kop en werkt dat consequent uit; een paar fragmenten uit de eerste drie strofen:

de muze van zijn wijn vraagt glazen

(…)

tannines van hun verleden mild aanwezig
de afdronk smaakt naar jong

(…)

wogen
met naakte handen zon en regen in elke tros

(…)

Dit kan soms wat maniëristisch aandoen, met een zekere voorspelbaarheid. Het predicaat ‘Rederijkers’ kwam even bovendrijven uit mijn verleden als Neerlandicus. Maar die consciëntieuze werkwijze dwingt mij ook tot beter lezen. Daarbij groeit, hoe verder ik in de bundel geraak, mijn bewondering voor de rijkdom en geraffineerde concentratie van zijn taalgebruik. Uit de verzen spreekt een aanstekelijk plezier in het leven en de mogelijkheden van taal. Dat geeft onverwachte passages als deze: ‘er schuift geen gordijn voor het zicht / de deur rilt, tocht bekruipt zijn gedachten’ (uit: ‘Verlaten’). Of wat verderop in ‘Haar avond’: ‘gerimpelde herinneringen / te veel gewassen, te weinig gladgestreken’. Zulke regels getuigen van een authentieke levenswijsheid en een scherpe blik vol mededogen op ons, de ploeterende mens. Dat maakt nieuwsgierig naar meer.

Verder lezend worden we deelgenoot van de ouder wordende man die zich niet meer herkent in de veranderde tijd, die terugverlangt naar de eenvoud van vroeger; het eeuwige verschil tussen jeugd en ouderdom, het verstrijken van tijd en verdiepen van inzichten. Het fraaie ‘Niet eens zo ver’ is nog een voorbeeld van hoe deze dichter daarbij te werk gaat.

Niet eens zo ver

al fluitend, jong en per fiets reed je langs
het kerkhof niet meer dan een muur
met gerimpelde bakstenen, sleetse voegen
als huid van wie te lang heeft geleefd

later raasde je per wagen voorbij
een echo bleef lang hangen
stof in je kielzog, geen tijd
om over de schouder te kijken

nu vertraagt je stap
of is het de kiezel
die wringt in je schoen

even halt houden, een spiegel
licht op, om de hoek wacht een zee

van zerken, hun getal tel je
op en af naar je leeftijd

niet eens zo ver rilt een klok

Deze aanpak kan iets schematisch hebben, alsof je de methode van het dichten, het geraamte door de huid ervan ziet schemeren. Als dat gebeurt, word ik mij bewust van het construct – en vervliegt daarmee de magie, de roes waar het lezen van gedichten voor mij op lijkt. Dat had ik bijvoorbeeld bij het lezen van het gedicht ‘Weduwe’. De (ietwat sleetse) metafoor van ‘het schip van het huwelijk’ wordt hier aanschouwelijk uitgewerkt in regels als: ‘twee bengels krijsten het dek vol / tolden en bolden over pas geboend / roerden naar woelig in jongensjaren’. De dichter wil iets prozaïsch op een dichterlijke wijze zeggen, als in een ultrakorte biografie, en in dit geval overschaduwt voor mij het zichtbare ambacht het resultaat. Het komt soms wat geforceerd over. En toch volgt er ook hier een beloning voor de volhardende lezer, namelijk in de afsluitende regels: ‘wat haar nog rest verweert tot vlot / het zeil van zijn eerste brief vergeeld / het anker van de gouden ring verzand // as op het water lijkt te drijven / maar zinkt (…)’.

Een sterk, uniek en niet geforceerd beeld, die as, en daarom blijft het hangen. Tegen het eind van zijn bundel neemt Van Miegelbeek het volgende vers op:

De olijftak brandt

in deze nacht gaat het kind slapen
ze vindt warmte aan de rand van een verse krater
houdt een pop zonder hoofd in haar armen

is daar een kind? maakt het wat uit?
een aanstormende tank vergist zich nooit
een rupsband walst over alle twijfels heen

in de krater rolt haar pop
een open graf voor haar droom

wie schreeuwt krijgt staal tussen de tanden

Dit aangrijpende gedicht (zonder topografische aanduiding) volgt op ‘Aleppo 2016’. Ik zie meteen een kind in Gaza voor me, hoe kan het ook anders, vermalen in de volkerenmoord die daar onder onze ogen plaatsvindt. Dat beeld kan zijn opgeroepen de ‘olijftak’ uit de titel. Als je het gedicht nogmaals leest, blijkt het niet zozeer een aanklacht tegen een specifieke ‘oorlog’ maar tegen elke oorlog die onschuldige slachtoffers maakt, met kinderen als de meest weerloze slachtoffers. In die zin is zelfs wat er in Gaza gebeurt niet uniek; de geschiedenis serveert ons helaas steeds opnieuw dit soort misdaden tegen de mensheid.
Hoe verschrikkelijk de inhoud van dit gedicht ook is, naar mijn smaak is de dichter hier op zijn best. Neem de tweede zin: ‘ze vindt warmte aan de rand van een krater’. Dat is direct een sterk en onheilspellend beeld; je houdt je hart vast. En terecht, zo blijkt; ‘is daar een kind? maakt het wat uit?’ Het is het universele kwaad – bijna te verschrikkelijk om je voor te stellen. Maar daar heeft de dichter een truc voor bedacht: hij verlegt de aandacht naar de (onthoofde) pop, zodat we toch zijn gedicht helemaal uitlezen. En we weten daarbij perfect dat het niet gaat om die pop. Het is misschien niet de eerste keer dat een pop het kind vervangt, maar hier vind ik het zonder meer overtuigend gedaan. Dat raakt aan een ander sterke punt van dit vers, namelijk de urgentie ervan. Je zou willen dat het op de voorpagina van elke krant stond als dat mocht helpen om het ten hemel schreiende onrecht te stoppen dat hier en nu geschiedt.

De diversiteit van zijn thema’s zou je als een zwak punt van deze bundel kunnen beschouwen, maar een ander vindt zoveel afwisseling misschien juist weer prettig. De stijl past zich ook steeds soepel en geraffineerd aan het onderwerp aan. Neem ‘Toen en nu’ dat vertelt over de analoge jeugd van de dichter en zijn generatie, en hoe de bal aan de voet is verdrongen door onze verslaving aan de smartphone. Ook een urgent onderwerp, maar het heeft ook iets obligaats. De bundel heeft het allemaal in zich, van gedichten die op het eerste gezicht tegen het oubollige leunen tot geconcentreerde en onontkoombare beelden. Wat in eerste instantie bijna banaal verwoord lijkt, geeft bij nadere lezing diepere lagen bloot. Van Miegelbeek biedt ons haltes in de stroom van het leven en gunt ons een blik onder het stromende oppervlak. Plekken waarin je op adem kunt komen en dingen op hun plek vallen.

____

Hans van Miegelbeek (2025). Een halte in de stroom. Uitgeverij Archipel, 61 blz. €20,00. ISBN 9789090397818

     Andere berichten

Sjeng Scheijen – De Beginselen

Sjeng Scheijen – De Beginselen

De lucht wemelt poëtisch door Tom Veys - - Het is altijd fijn wanneer er op de achterflap sleutels worden aangeboden om de gedichten...