Een door de duivel bezeten dichter
door Hans Franse
(Foto: Literatuurmuseum.nl)
De man die midden in de nacht bij de pastoor van Bloemendaal aanbelde, vertelde dat hij ‘door de duivel was bezeten’ en vroeg hulp. Hij vertelde ook dat hij al in zijn jeugd bang was ‘een groot zondaar te worden’. De pastoor luisterde en gaf de angstige man een klein exorcisme en verplichtte hem een zinken kruis te dragen. Dat dat lastig was bleek later toen er roestplekken op zijn ondergoed verschenen en zelfs op zijn borst: de oxidatie was wellicht een duivels teken.
De betreffende man was al vele jaren redacteur van de Katholieke Illustratie, het brave, mooi vormgegeven, maar uiterst conservatieve weekblad voor de katholieke gemeenschap tot in de late jaren veertig en vijftig. Het werd uitgegeven bij De Spaarnestad die ook een katholieke versie van het damesblad Libelle uitgaf dat Beatrijs heette en enkele van die katholieke katernen richtte zich vooral op het zorgende verkroosterige moederschap in het licht van leven als een dienares van Moeder Maria, zoals Zuster Beatrijs, die juist door Maria gediend werd.
(Klik op de afbeelding om deze te vergroten. Een bladzijde uit de Katholieke Illustratie.)
Wie was die man? Het betrof de dichter Willem ten Berge (1903 – 1969) die in de extatische katholieke sfeer van de tijdschriften De Gemeenschap en Roeping in 1928 twee gedichtenbundels uitgaf: De Reiziger en De Zoon van het Hemelsche rijk (de laatste bij uitgever A.A.M. Stols). Waarom hij dacht dat hij een groot zondaar zou worden of door de duivel bezeten zijn is nergens vermeld. Maar de grote invloed in zijn leven van de katholieke priesterorde van de Sociëteit van Jezus, (afkorting SJ achter de naam, de Jezuïeten) zou daar wel eens toe hebben kunnen bijdragen. Met de spirituele oefeningen, het zelfonderzoek, de grote nadruk op biecht als gewetensvorming, wat in deze orde belangrijk was, en past in een extatisch katholicisme zoals uit die tijd. Toen ik als jongetje van 12 op het St. Ignatiuscollege kwam, kregen we drie dagen lang een soort retraite, waarin onderwerpen als dood, zonde en hel mij soms zelfs bang maakten. Het eindigde met een bevrijdende biecht en het kiezen van een vaste biechtvader. Ik ken oude schoolvrienden die het noviciaat van de orde met zware psychische problemen verlieten en even op adem moesten komen.
Ik wist weinig van Willem ten Berge, kende één gedicht van hem over een oude machinist, een humanitair gedicht, lichtelijk expressionistisch van toon, een beetje à la Wies Moens hangend tegen het ‘vitalisme’ aan. Ik vond het in de poëziebloemlezing Carillon gebruikt op katholieke scholen, een rustige lay-out, geen plaatjes en een afdeling religieuze poëzie. Later ontmoette ik het gedicht opnieuw: het was het enige gedicht dat mijn goede vriend Harrie v.d. L kende. Hij had het opgezegd op de ULO, ook op het MULO examen (de school heette ULO, maar kwam voort uit de vereniging voor MULO, het was een MULO-diploma), gebruikte het later op de kweekschool toen er daar én in de klas én op het examen gedeclameerd moest worden. Ik heb nog met hem geoefend. De duidelijke tweedeling in het gedicht, een uitgebluste man die gaat vlammen als hij over zijn werk spreekt, wat je bij declameren mooi kunt uitbuiten, snapte hij niet. Maar hij slaagde mooi en werd een uitstekend onderwijzer en later leraar.
–
Ik heb hem ontmoet
in een dompige conciërgerie van Parijs,
hij was verweerd door regen en roet
oud en grijs.
–
Maar in zijn stem
dreunde de donder van stalen konvooien,
het harde alarm der rollende kooien,
gevoerd door zijn wakende hand
langs het gevaarlijk graniet
van het Alpenland;
–
en het gillend signaal
dat hij floot
als het bevend metaal
van zijn jachtend machien
de donkere angst der tunnels inschoot;
–
en nòg brandde uit zijn oogen
hard en rood
de schicht
naar het verre nachtelijke licht.
–
De oude voerder van reizende menschen,
hij is zoo grijs en zoo wit –
zal iemand hem goede reis komen wenschen
als hij vertrekt
voor zijn laatsten, beslissende rit?
Ten Berge komt uit een Gronings gezin als 9e van 10 kinderen. Geboren te Leens, studeerde hij bij de Paters Jezuïeten op het fameuze Canisiuscollege in Nijmegen waar ook Ruud Lubbers en Hans van Mierlo het gymnasium volgden. Eén broer, wellicht een tweede, traden in bij de Jezuïeten. De oudste werd een fel strijdvaardig orthodox priester. De dichter studeerde korte tijd Frans en ging gedichten schrijven die hij opzond naar De Gemeenschap. Ook naar Roeping wat door Gemeenschapsredacteur Albert Kuyle niet gewaardeerd werd, hoewel hij toch later de bundel uitgaf.
Bij De Gemeenschap raken we een uiterst precair punt, dat in de tijd zelf beter te begrijpen was dan nu: de neiging van veel katholieken om de sterke man, in dit geval Mussolini, te bewonderen. Er was zelfs een door een RK priester Wouter Lutkie geredigeerd tijdschrift Aristo dat vanuit bewondering voor de ‘Duce’ de fascistenbeweging ‘Zwart Front’ in Brabant steunde. Het katholicisme was extatisch, trad bijna provocerend naar buiten, zoals de vrouwenbeweging ‘De Graal’ die de fascistische (Oud-Romeinse, zei men) groet bracht tijdens demonstraties en massaspelen in volle stadions. Ook andere jeugdbewegingen brachten deze groet. Het voorbeeld van de katholieke massabeweging met als middelpunt de paus naast ‘Duce’ Mussolini inspireerden ook katholieke kunstenaars en intellectuelen. Het is voor mij onvoorstelbaar dat zoveel dichters, schrijvers en intellectuelen zich aangetrokken voelden tot de Italiaanse fascistische beweging, misschien uit sociale motieven.
(Klik op de afbeelding om deze te vergroten)
Rondom ten Berge treffen we namen aan als Gerard en Henri Bruning, (de eerste open, de tweede, volgens ten Berge, een zwijgende aansteller, die later lid van de NSB werd) de extatische dichter Gerard Wijdeveld, Bertus Aafjes, Bert Voeten, Gerard Knuvelder en de informele leider van de groep Anton van Duinkerken. Veel van deze dichters realiseerden zich later, toen in de jaren dertig het Nationaal Socialisme de overhand nam, hoe abject het systeem was en belandden in het verzet. Er is zelfs een gedicht van Van Duinkerken tegen Mussert: ‘Jawel, mijnheer ik noem mij katholiek (…)’, waarin hij zich afzette tegen de kliek. Terzijde: één van mijn filmleermeesters, de katholieke cineast/criticus Piet van der Ham kende dit gedicht van voren naar achteren. Hij had de tekst op een filmband moeten zetten, wat veel heen en weer spelen vergde. Af en toe riep hij: ‘Kilotak…lewaj’ – een kreet die in ons gezin is overgenomen.
Het is tekenend dat Albert Kuyle (ps. Van Louis Kuitenbrouwer), ook een beetje een fatsoensrakker in sommige publicaties, De Gemeenschap verliet als redacteur en een nieuw tijdschrift stichtte, De Nieuwe Gemeenschap, dat zeer sterk naar de NSB neigde. Gerard Wijdeveld werd nog in 1944 lid van de NSB en schreef toen zelfs een gedicht op Hitler: ‘God die dien Führer hebt gegeven / sta hem nu bij / en laat Europa leven.’
Die breuk in De Gemeenschap leverde een treurig gedicht van Van Duinkerken op: ‘Melancholie der bomen in september /die weldra niet meer samen groen zult zijn’. Ten Berge was onverdacht al gaf hij in een interview wel aan: ‘Wij stonden aan kant van Franco’. Deze werd gezien als ‘kruisridder’, want in Spanje ‘werd de kerk bedreigd’. En dat terwijl veel Nederlanders in Spanje meevochten tegen Franco en hun nationaliteit verloren.
De bundel De reiziger, waaruit het gedicht ‘De Machinist’ komt, werd niet goed opgepakt, al werd het een fraaie sfeervolle bundel gevonden, Antonie Donker wachtte op een ‘waarlijk katholieke dichter’, maar, ‘ook afgezien van den bijna onvolbrengbaren eisch dien ik aan een katholiek dichter stel, voldoet zijn poëzie niet’. Hij vroeg zich af:’waarom deze verzen reeds nu tot een bundel moesten worden samengevoegd. De jongere dichters bundelen veel te voorbarig’. Van Duinkerken sprak over ‘de dichter van de ontroerende objectiviteit’, Engelman noemde de bundel: ‘zuiver en verdiept’. De tweede bundel leverde een minder positief geluid op. Van Duinkerken noemt de dichter ‘een minor poet’ want ‘zijn dichterschap is niet veelzijdig en niet bijzonder sterk’.
Ten Berge schrijft nog wat losse gedichten, waarin hij het vrije vers loslaat en brave vormvaste Kerstliedjes schrijft over ‘de herders op de velden’. Daarna publiceerde hij dertig jaar niet meer, werd redacteur van de Katholieke Illustratie, waar zijn dichterlijk talent niet tot zijn recht kwam. Hij woonde in Overveen in een somber gemeubileerd huis met kisten vol mystieke literatuur en een geestelijk gestoorde vrouw. Maar hij genoot van zijn vrienden. Hij vergeleek zichzelf vaak met de Franse schrijver Léon Bloy:’Net als Léon Bloy heb ik een ongelimiteerd vermogen tot lijden’. Wonderlijk dat deze soms krampachtige katholiek ook in zijn Gronings dialect schreef, zachter en stemmiger.
Hij stierf aan nier insufficiëntie en ligt begraven op het kerkhof naast de kerk in Overveen. Zijn grafschrift had kunnen luiden, naar een zin in het enige interview dat hij ooit gaf aan de Haagse Post: ’Ik heb het niet waar gemaakt. Ik had een groot dichter kunnen worden’.