‘Een dag niet gedicht is een dag niet geleefd.’
door Mirthe Smeets
Rogier de Jong (*Groningen, 1952) publiceerde poëzie in Tirade, Deus ex Machina, Meander Magazine, De Schaal van Dighter en Ballustrada. Bij Uitgeverij Liverse verschenen
De gedichten bij dit interview komen uit de nieuwe bundel De kalenderman die komende zaterdag gepresenteerd wordt.
foto © Ria Van den Abeele
Hoe bedacht je de titel van je nieuwe bundel? Voelde het meteen goed of heb je nog getwijfeld?
De titel van mijn nieuwe bundel De kalenderman ontstond tijdens het schrijven. Aanvankelijk dacht ik dat de thematische rode draad ‘transitie’ zou zijn, maar al snel bleek het om ‘de tijd’ te gaan. We maken ouder wordend diverse veranderingen door. Toen ik dat eenmaal doorhad, kon ik vanuit dat perspectief verdergaan.
Een leuke anekdote is dat toen de bundel klaar was, de vormgever, Hans Bommeljé, met een omslagafbeelding kwam van een rotstekening, genaamd The Calendar Man. Een mannetje dat met hemellichamen jongleert. Een prehistorische tijdrekening zonder tikkende klokken, displays en zandlopers. Je hebt dan echt het kippenvelgevoel dat alles samenkomt en op zijn plaats valt.
–
Toen hij zichzelf bezag met ogen
die niet konden liegen en de kunst
van het bedriegen ook niet verstonden
–
bedacht hij dat hij op sterren voer en niet
op bevoegd gezag. Hij landde ergens maar
vraag hem niet waar of waarom.
–
Er woei een wind die hij niet kende er waren
steigers die hem ontstemden en water dat
vrat aan zijn enkels. Dit was leven zoals het je
–
overkwam dit was zo-even nog gedacht
en nu een kenbaar feit. Geen slagzij, nee,
dat niet, maar wel de regen van het naakt
–
beleven, de hink-stap-sprong van tellen
en hertellen en begrijpen welke zegeningen
kenbaar zijn en welke dat alleen maar schijnen.
In hoeverre was het geen keuze voor je om over de thema’s tijd, eindigheid van tijd, dood en liefde te schrijven? Wanneer besloot je dit met de wereld te willen delen?
Dat was niet zozeer een besluit. Ik dicht heel veel, bijna elke dag, vaak vanuit een gevoel, een woord, een zinsnede die opwelt. Dat was bij mijn vorige bundels ook zo – de eerste niet, die schreef ik ter nagedachtenis van mijn overleden vrouw – en dat is bij nummer vier, De kalenderman, nog steeds het geval. Gaandeweg merkte ik dat zich een grondthema vormde, mogelijk omdat ik de afgelopen jaren mijn laatste twee broers heb verloren en zelf werd geconfronteerd met ziekte en sterfelijkheid.
Dat ik mijn werk wil delen, heeft niet zozeer met die persoonlijke ervaringen te maken als wel met het feit dat het gedichten zijn en geen hartenkreten. De poëzie staat voorop. En volgens de Vlaamse dichteres Patricia Lasoen heeft poëzie een communicatieve functie. Daar valt wat op af te dingen omdat de lezer geen weerwoord heeft, maar ik begrijp wat ze bedoelt en vind het belangrijk.
–
Wonderlijk hoe de dingen verlopen.
Ze baren minder opzien dan het
langzaam vergaan. Ingevallen
wangen, oogkassen waarin dieren
–
wonen zijn koude bewijzen van trage
verbranding, langzaam vuur in een
tijdelijk graf.
–
Verlopen is minder warm en koud
tegelijk, het is een mild veranderen
naar een blind eindpunt. Je stapt uit
en dat is het dan.
–
Je houdt op te bestaan.
Las je werk van anderen over deze thema’s? Welke vond je inzichtelijk en welke niet?
Uiteraard las ik gedichten van anderen over deze thema’s. Niet zozeer ter voorbereiding op De kalenderman, maar al ver daarvoor of recent. Niet al die stemmen neem je mee in je werk. Er zijn erbij die luider klinken dan andere. Ik houd niet zo van de term ‘schatplichtigheid’, maar ik ben wel gevormd door die andere dichters. Met inzichtelijkheid heeft dat voor mij niet zoveel te maken, wel met invoelbaarheid. Ik voel een zekere verwantschap met deze dichters in thematiek, tekstbehandeling en poëtica. Vervolgens moet je je echter wel distantiëren van die dichters om je eigen stempel – waarin het woord stem zit – te kunnen drukken.
Als moeder van twee kinderen, waarvan eentje net geboren, spreekt Gedicht over dragen me aan. Maar het is zo tegenstrijdig. Het is gruwelijk, hoopvol, vrolijk en triest tegelijk. Wat hoop je over te brengen met dit gedicht? Hoe lees je het zelf?
Allereerst van harte gefeliciteerd met je tweede kind! Ik ben zelf ook vader, bonusvader en opa en heb niet voor niets een kindergedicht in de bundel opgenomen: Weerberichten VII.
Op de bundelpresentatie van 23 augustus hoop ik dit gedicht aan mijn kleinkinderen voor te lezen.
Wat Gedicht over dragen betreft, de tegenstrijdigheid die je signaleert is voor mij verbonden met een ander soort zwangerschap: die van de dichter die een nieuw geesteskind baart. Ik ga de tekst hier niet analyseren, dat is aan de lezer, maar wat ik over wil brengen is dat je je bundel op een gegeven moment moet afstoten en dat hij de wereld ingaat. Hoe de ontvangst zal zijn is niet te voorspellen. Je hoopt op een liefdevol onthaal.
Diezelfde mix van geruststelling, berusting, rust en een tegelijkertijd een diepe, zwarte kant voel ik ook bij Betere dagen. En bij meer gedichten in jouw bundel. Ik weet dat het autobiografische opzoeken niet altijd gewenst is maar zegt het ook iets over jezelf, dat je die twee kanten (van een mens, situatie) steeds beschrijft?
Autobiografie is voor veel dichters een krachtige inspiratiebron. Ik ben van 1952 en heb het een en ander voor mijn kiezen gekregen. Zie het gedicht Trampoline. Dat is niet zielig, maar het lot, de condition humaine. Gelukkig blijft het niet bij narigheid. Er spoelen ook prachtige dingen aan: mijn lieve vrouw, ons samengestelde gezin, en niet te vergeten de poëzie en het wonen in Zeeland. Maar bij die autobiografische aspecten mag het dus niet blijven. Het maken van een ‘zelfdragend’ kunstwerk over je levenservaringen staat voorop.
Zijn er andere auteurs die dit ook doen die jij bewondert? Of filmmakers, muzikanten eventueel?
Ik ben een fan van Achterberg, Vasalis, Kopland, Herzberg, Menkveld, Dewulf, en hoe vreemd dat misschien ook moge klinken: Hans Verhagen. Zijn Duizenden zonsondergangen ontstak bij mij de vonk van het maken. En laat ik Wigman niet vergeten. Vasalis is een verhaal apart, omdat ik zo’n zestig jaar geleden haar buurjongen was. Ik was diep onder de indruk van haar persoonlijkheid en van haar werk, dat bij ons thuis in de boekenkast stond.
John Cheever is nog steeds één van mijn favoriete schrijvers. Ik vind hem beter dan Updike omdat hij het leven in de Amerikaanse voorsteden op een magische, soms absurde en toch liefdevolle wijze beschrijft. Zijn stijl is tintelend als – vergeef mij de beeldspraak – mousserende wijn. Zijn beroemde verhaal The swimmer was een van de leidmotieven in mijn vorige bundel Meerval.
Een filmmaker die ik bewonder is Lars von Trier. Hij maakte deel uit van de regisseursgroep Dogma. Dogma was wars van gevestigde principes maar toch op een zekere manier zeer theatraal. De film Europa komt voor in het gedicht Zentropa uit De Kalenderman, waarin Jean-Marc Barr tegen de wijzers van een klok in loopt.
Wat muziek betreft, ben ik niet zo’n kenner. De song Weather with you van Crowded House figureert in mijn tweede bundel Seinpost.
Welke reactie op de bundel vond je waardevol?
Veel reacties zijn er nog niet, omdat De kalenderman vlak voor de zomervakantie verscheen. Verschillende mensen vonden de titel goed. De Belgische publicist en recensent Andreas van Rompaey mailde me: ‘Het verglijden van de tijd blijft bij hem een belangrijke rol spelen. Zijn poëzie schippert tussen het persoonlijke, de melancholie en het vergankelijke enerzijds en het algemene, de nostalgie en het eeuwige anderzijds, al valt een lichte verschuiving richting de tweede pool op te merken’. Ik zou het woord ‘schipperen’ zelf niet hebben gebruikt, omdat het compromissen impliceert die geen rol hebben gespeeld.
Welk gedicht uit deze bundel is je eigen favoriet en waarom?
Dat is altijd de moeilijkste vraag in een interview. Ik heb de gedichten zo vaak gezien en voorgedragen dat ik mezelf er niet meer mee kan verrassen. Teruglezend blijf ik hangen bij Weerberichten V:
Weerberichten V
Vandaag is het windstil in mijn hoofd.
Er wappert geen vlag, ook niet halfstok,
en de geluiden van buiten komen
wel binnen maar worden niet als zodanig
gehoord. Ik herken de neiging om tegen
de stilte te vechten, om mijn innerlijk
met decibels te behangen. Maar waarom
zou ik? Mijn hart klopt, mijn bloed voert
de druk niet te hoog op en alles is plezierig
neutraal. Onaangedaan zou ik bijna zeggen
– al is dat niet waar, want de wereld waartoe
ik behoor is stil maar absoluut niet verdoofd.
Dit gedicht gaat over innerlijk evenwicht in onevenwichtige tijden. Hans Lodeizen is niet ver weg. Ik had hem nog niet genoemd op mijn ‘wall of fame’ maar hij hoort er zeker bij.
Hoe kwetsbaar voelde het publiceren van deze bundel?
Het publiceren van deze bundel voelde niet kwetsbaar, omdat ik achter de gedichten sta. Voor de autobiografische achtergronden schaam ik me niet omdat ze algemeen menselijk zijn en dat geldt vice versa ook voor de thema’s en motieven. Los daarvan kan ik de ontvangst in de media uiteraard niet voorspellen. Critici leggen hun eigen maatstaven aan en dat maakt de publicatie dan toch wel weer kwetsbaar.
Waar droom je nog van op dichtgebied?
Zonder in valse bescheidenheid te vervallen: veel dromen zijn al in vervulling gegaan. Ik publiceerde in literaire tijdschriften als Tirade, Deus ex Machina en Ballustrada, heb onderdak gevonden bij een uitgever die gespecialiseerd is in poëzie – Liverse in Dordrecht – en ben columnist bij Meander. Daarnaast maak ik met veel plezier deel uit van het Dichtersgilde Sluis. Maar het schrijven staat toch voorop. Een dag niet gedicht is een dag niet geleefd.
Heb je nog tips voor beginnende dichters?
Mijn belangrijkste tip voor beginnende dichters is: lees veel, vooral gedichten. Rijp en groen, oud en nieuw, dompel je erin onder. Al lezend ervaar je namelijk welke stemmen tot je doordringen en welke niet. Als je gaat schrijven: stuur eens wat op naar literaire tijdschriften. Leer incasseren, zowel afwijzingen als acceptaties. Beide kunnen funest zijn – ‘nefast’ zeggen ze in Vlaanderen – zolang je onzeker bent. Leer al doende je stem te ontwikkelen en je stempel te zetten. Krijg plezier in het maken van kunst en laat je niet (mis)leiden door erkenning.
Hoe leerde jij in jezelf geloven?
Geloof in jezelf als dichter heeft te maken met het vinden van je stem en vertrouwen in je vakmanschap. Anders gezegd: het laten samenvallen van je ‘beroepsbeeld’ en je zelfbeeld.
Mijn schrijfmoment is ’s morgens, als de dag nog open ligt. Ik dicht meestal op mijn iPad, waarna de daaropvolgende dagen het schaafwerk volgt. Pas na verloop van tijd weet ik of het gedicht is geslaagd, of het die gehoopte mengeling van realisme en ontwrichting heeft waarop ik mik. Ben ik niet tevreden, dan verdwijnt het vers onverbiddelijk in het ronde archief.
–
Noem me desnoods Ismaël.
Je mag me ook een rugnummer geven.
Wie ik ben is niet zo heel relevant
noch een waarborg voor duurzame vrede.
–
Ergens in mij huist een mens die zichzelf
als uniek ziet. Dat mag waar zijn, het belooft
weinig goeds als het een tamboerijn wordt
waarop de tamboerijnman een liedje speelt
–
en aapjes laat slaan op een stokje:
tik-tok, tik-tok.
–
Dit is geen sonnet. Althans geen sonnet
met de ik van ‘Ik ben een sonnet’. Wees
daarop voorbereid. No man is an island.
Ben je al bezig met het maken van nieuwe gedichten voor een bundel hierna?
Opus vijf staat inderdaad in de steigers. Ik ben al over de helft. Om voorbarigheid te voorkomen, wil ik nog niets prijsgeven over de bundel, maar het wordt een conceptwerk. Het roeit lekker tegen de stroom in van de genreconventies, dus ik verwacht de nodige weerstand. Het schrijven ervan wordt inderdaad wat gehinderd door praktische beslommeringen rond de publicatie van De kalenderman, maar de nieuwe bundel – opus vijf – dijt uit en we zien wel wat ervan komt.
–