Peter Gielissen is filmmaker en dichter, en hij woont in Middelburg. Zijn gedichten ontstaan door de lens van zijn schrijvende camera te richten op thema’s als liefde, tijd, en dood.
foto © Fred Meijer
Alles is code, liefje, behalve jij en ik
–
Alles is code, liefje,
maar de zon gaat op,
en net zo wis weer onder,
alsof wij niet gewoon een code zijn,
of licht dat op het witte doek valt.
–
De zon projector van onze dagen samen
en tegelijk gehaktstaaf onder metaforen.
Want alles móet toch code zijn, liefje?
Net als het beeld die wij ons maken van onszelf.
Ja, alles is code, behalve jij en ik.
–
Hebban olla vogela nestas,
waarschijnlijk zijn het niet meer dan banale rekensommen,
zingend in een haag
of balancerend op een digitale boomtak in een deeltjesversneller;
de werkelijkheid is – denk ik – groepstherapie voor getallenreeksen,
een trompe-l’oeil voor beginners in de liefde.
–
En toch, liefje
onze lessen harden uit door tijd,
ook zo’n ongrijpbare staartdeling die we niet kunnen maken;
ze harden uit in woorden alsof het kale feiten zijn,
ze stijven op in boekvorm en dikken in door taal;
ze houden huis in de gezellige keukenlade die ons leven is.
–
Ik stel vast dat alles code is. Toch, liefje?
Behalve jij en ik.
–
Alles is code, liefje,
maar de zon gaat op,
en net zo wis weer onder,
alsof wij niet gewoon een code zijn,
of licht dat op het witte doek valt.
–
De zon projector van onze dagen samen
en tegelijk gehaktstaaf onder metaforen.
Want alles móet toch code zijn, liefje?
Net als het beeld die wij ons maken van onszelf.
Ja, alles is code, behalve jij en ik.
–
Hebban olla vogela nestas,
waarschijnlijk zijn het niet meer dan banale rekensommen,
zingend in een haag
of balancerend op een digitale boomtak in een deeltjesversneller;
de werkelijkheid is – denk ik – groepstherapie voor getallenreeksen,
een trompe-l’oeil voor beginners in de liefde.
–
En toch, liefje
onze lessen harden uit door tijd,
ook zo’n ongrijpbare staartdeling die we niet kunnen maken;
ze harden uit in woorden alsof het kale feiten zijn,
ze stijven op in boekvorm en dikken in door taal;
ze houden huis in de gezellige keukenlade die ons leven is.
–
Ik stel vast dat alles code is. Toch, liefje?
Behalve jij en ik.
Dichter bij de dood
–
Houd niet van mij, want
ik ben dichter bij de dood;
er rijdt een bakfiets in mij rond
met daarin opgetast
de opgebaarde, afgelegde dagen.
Met stevig aan het stuur een
glyfosaatgeel noodlot in een badpak.
Wit. Hoog uitgesneden,
in alle lagen van het zijn de baas.
–
Het houdt de scouting onder schot
die in mijn brein op zoek is naar een talisman of een akela,
want in de dagen die nog komen
wil ik op reis, naar Isfahan;
tussen de lange benen van een stil station,
en langs een veld met vers geschoren akkers,
voorbij een erehaag van snijbranders.
Ik wil daarna een paard zijn dat in de zomerloomte
met het hoofd
knipogend hangt
over een staldeur van verveling.
–
Ik wil eigenlijk alles zijn. Voor altijd.
Een vrije val door een ventiel naar een groot elders.
En zonder klok, tiran of boeddha,
niet dromen onder Windows
en geen herinneringen zien die uit de fotolijsten kruipen,
maar door een onderaardse gang een onbewoonde schoot bereiken,
een bekkenbodem van banket,
het sleepnet in de golven zien verdwijnen.
–
Houd niet van mij, want
ik ben dichter bij de dood;
er rijdt een bakfiets in mij rond
met daarin opgetast
de opgebaarde, afgelegde dagen.
Met stevig aan het stuur een
glyfosaatgeel noodlot in een badpak.
Wit. Hoog uitgesneden,
in alle lagen van het zijn de baas.
–
Het houdt de scouting onder schot
die in mijn brein op zoek is naar een talisman of een akela,
want in de dagen die nog komen
wil ik op reis, naar Isfahan;
tussen de lange benen van een stil station,
en langs een veld met vers geschoren akkers,
voorbij een erehaag van snijbranders.
Ik wil daarna een paard zijn dat in de zomerloomte
met het hoofd
knipogend hangt
over een staldeur van verveling.
–
Ik wil eigenlijk alles zijn. Voor altijd.
Een vrije val door een ventiel naar een groot elders.
En zonder klok, tiran of boeddha,
niet dromen onder Windows
en geen herinneringen zien die uit de fotolijsten kruipen,
maar door een onderaardse gang een onbewoonde schoot bereiken,
een bekkenbodem van banket,
het sleepnet in de golven zien verdwijnen.
Gondelier
–
Ik wieg je in gedachten nogmaals naar een laatste dok,
ik ben de gondelier geworden van ons twee;
de wade van de woorden
eindelijk in rust nu,
en toch geopend je mismaakte mond
die zacht verzwegen pijn spuwt,
een dode geiser in de strakke lijnen van je aangezicht,
grimas van altijd zwijgen.
–
Ik kijk in twijfel naar je,
want konden wij ons kennen, vader?
De grondwet van de zaailing zegt van niet,
en daarmee is het hart een huis geworden
dat niet al te vaak op gasten rekent,
een kamer waar de televisiebeelden van
ons-leven-samen ruisen,
de tekens aan de wand een
schroeiend brandmerk zijn.
–
De waarheid is er een
insect dat eeuwig opgesloten en
verstard in barsteen
rept van grensnut aan herinneringen,
die als getuigenissen krom staan
in een storm van lange jaren misverstand en onvermogen,
een ansichtkaart uit een hiernamaals,
bericht uit een Box 3 van eigenwaarde zijn.
–
Ik wieg je in gedachten nogmaals naar een laatste dok,
ik ben de gondelier geworden van ons twee;
de wade van de woorden
eindelijk in rust nu,
en toch geopend je mismaakte mond
die zacht verzwegen pijn spuwt,
een dode geiser in de strakke lijnen van je aangezicht,
grimas van altijd zwijgen.
–
Ik kijk in twijfel naar je,
want konden wij ons kennen, vader?
De grondwet van de zaailing zegt van niet,
en daarmee is het hart een huis geworden
dat niet al te vaak op gasten rekent,
een kamer waar de televisiebeelden van
ons-leven-samen ruisen,
de tekens aan de wand een
schroeiend brandmerk zijn.
–
De waarheid is er een
insect dat eeuwig opgesloten en
verstard in barsteen
rept van grensnut aan herinneringen,
die als getuigenissen krom staan
in een storm van lange jaren misverstand en onvermogen,
een ansichtkaart uit een hiernamaals,
bericht uit een Box 3 van eigenwaarde zijn.