Met het licht mee
door Ivan Sacharov
–
–
Poëzie met een goede afloop… Hoe ziet die eruit? Deze vraag, die waarschijnlijk niet heel hoog op het gemiddelde prioriteitenlijstje staat, kwam bij me op toen ik de debuutbundel van Tom Veys: Dan strekt de zee in me door begon te lezen. Op de achterflap van de bundel is een foto van de auteur te zien: een sympathiek ogende kerel, die mede door zijn glimlach zeker niet ongelukkig lijkt. Maar wie – behalve hijzelf – durft daar met zekerheid iets over te zeggen? Hij kan in theorie tijdens het fotomoment natuurlijk ook ontzettend ongelukkig zijn geweest (en misschien wordt hij het wel nadat hij deze recensie heeft gelezen). Maar zijn poëzie geeft me niet dat gevoel, het lijkt poëzie van iemand die van het leven geniet, of in elk geval positief in het leven staat:
–
Er is een hartelijkheid, ik merk dat iedereen onderweg
is, misschien zal iemand mij bijeenbrengen, ik zag lagen
in de lucht wemelen, hoorde Adagio for Strings, daarnet
vroeg iemand mij hoe het met me ging, hij herstelde een
doorgang, de poëzie heeft vele namen, de lichtstroken
varen in mij, ik zie stapstenen, ze halen me een lange
adem, ik vaar, staar, ik blijf praten, soms benen stenen
me een weg, het is tijd voor een weg, daarginds loopt een
weg, ik kan niet altijd blijven praten, ik hoor stilte in een
evenwicht, kijk, daar is een ster.
Het eerste gedicht van de bundel. Een beetje: ‘per aspera ad astra’, door dat ‘Adagio for Strings’. Maar dat is een muziekstuk, en zal dus vermoedelijk niet heel zwaar op de maag zijn gevallen. Hoewel: de ik-persoon had het wel nodig dat ‘iemand vroeg hoe het met hem ging’, want dat ‘herstelde een doorgang’. Menselijke aandacht gaf het nodige zetje om weer door te kunnen gaan. ‘Poëzie heeft vele namen’, ja: we kunnen er veel kanten mee op! En dat is juist ook ons geluk: wie (echt) vast komt te zitten in het leven beseft niet hoeveel wegen er zijn om weer uit de narigheid te komen. De ik-persoon ziet ze wel: ‘lichtstroken varen in hem’, hij ‘ziet stapstenen’, en ‘blijft praten’. Zoals ik al zei: hij geeft de indruk een optimist te zijn. Niettemin moet ook hij zijn weg vinden in ‘het dagelijkse leven’, waar de titel van het gedicht naar verwijst. Hij beseft dat hij ‘niet altijd kan blijven praten’, en dat het leven eindig is. Het leven is immers net als het gedicht één lange zin: één lange weg (oratie) naar een stilte, die in een evenwicht gehoord wordt, en uiteindelijk een ster laat zien. Helaas zijn we niet vaak in evenwicht. Ons bestaan kan heel goed worden opgevat als een ‘uit evenwicht zijn’. En uit evenwicht zijn veroorzaakt beweging (van de lippen niet minder dan van de benen). Gelukkig ‘is er een hartelijkheid’, die het mogelijk maakt dit ook bij anderen te herkennen! We zitten allemaal in hetzelfde schuitje: iedereen is onderweg. Ja, gaat het misschien om een weg ‘UIT het dagelijkse leven’, naar iets beters? Iets daarboven?
Dit gedicht verwoordt de algemene strekking van de bundel wel zo ongeveer. Is het daarom niet bij één van de vier hoofdstukken van de bundel ingedeeld? De titels van die vier hoofdstukken: ‘Dierentaal’, ‘Doorgewerkt’, ‘Verinneringen’ en ‘Voorbij het weten’, lijken achter elkaar gezet hetzelfde verhaal te vertellen. Alsof het om een soort bewustwordingsproces gaat. Van ‘Dierentaal’ tot ‘Voorbij het weten’! Het laatste hoofdstuk verwijst duidelijk naar het geloof. In ‘Dierentaal’, staat het volgende gedicht:
–
Dag lieve meeuw
die op het dak
de kunst van vliegen uitdraagt.
–
Dag lieve kunstenaars
die binnenvliegen in een gebouw
met trappen die elkaar verbinden.
–
Dag Paul van Ostaijen
die me inspireert en
dag zegt in een gedicht.
Escher maakte een tekening met trappen die allemaal verbonden zijn en waarop je in een cirkel naar boven kan blijven lopen. Verwijst de tweede strofe daarnaar? Kunst verbindt. Net als hartelijkheid. Alleen niet in de eerste plaats met onze medemens, maar met ‘het hogere’: met kennis (over onszelf). Via onszelf komen we dan wel weer bij onze medemens uit. De verticale verbinding blijkt ook een horizontale kant te hebben. Inspiratie werkt beide kanten op! Is het daarom een goed gedicht?
Het hoofdstuk ‘Doorgewerkt’, suggereert gedane moeite om iets te bereiken: ‘aspera’? Hier lezen we:
–
Je vertelt over golven en hoe die aanspoelen
om te verdwijnen. Ja, bijna alles verdwijnt
om te bestaan.
–
Iemand kijkt en zegt: dit is de zee
met haar eb en vloed, ze neemt
wat ze wil houden.
–
Waar is de pakketboot met de schipper en
hoeveel kost de overtocht?
–
De hemel lijkt een blauwdruk en
wolken kaatsen in je ogen.
–
Ik hou me vast
aan de zee.
–
Golven sla ik
in de wind.
–
Ik vaar in mijn film,
net als jij.
Filosofie, ons denken, brengt ons verder (nou ja, wat is verder). Mooi is de regel: ‘bijna alles verdwijnt om te bestaan’. Hoewel het woordje ‘bijna’ me een beetje dwarszit. Ik kom er (bijna) niet uit: wat verdwijnt niet om te bestaan? Behalve ‘die was, die is en die komt’ (citaat uit een ander boek), kan ik niet zo gauw iets verzinnen. Opvallend in dit gedicht is verder de belangrijke rol voor de zee. Ik luister terwijl ik dit schrijf naar ‘La cathédrale engloutie’, een pianostuk van Debussy. Ook hij werd geïnspireerd door de zee, net als veel impressionistische schilders. Op zijn beste momenten doet de poëzie van Tom Veys daar een beetje aan denken. De lichtheid van toon en de focus op het zintuigelijke door het beeldende taalgebruik geven soms fraaie resultaten (al verhoudt zich dat hier paradoxaal tot de inhoud: de dichter zegt zich ‘vast te houden aan de zee’, en ‘golven in de wind te slaan’, waarmee hij eigenlijk bedoelt dat we ons niet door uiterlijkheden moeten laten leiden, maar door de essentie). Op mindere momenten bestaat het gevaar dat lichtheid van toon omslaat in onbenulligheid. In een gedicht als ‘In delen’ bijvoorbeeld, waar echt verrassende regels ontbreken:
–
Soms ben ik bang dat het water
me aan de lippen, dat kansen
niet verzilverd, dat dwarsliggen
me overrompelt.
–
Anderzijds is er een uitzicht, een inzicht,
vaak om te ontplooien.
Een boom vertelt, het water fluistert.
Het laatste hoofdstuk, waarin gehint wordt op ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’, laat ik vanwege de ruimte voor wat het is. Ik wil eindigen met een gedicht dat zowel licht van toon is, als diepzinnig. Een gedicht waarin de beste kwaliteiten van de dichter samenkomen. Zoals in een kindertekening soms naïviteit en wijsheid als vanzelf een kunstzinnige synthese vinden:
–
Mijn huid is gespannen
om te vliegen, in tegenlicht
cirkel ik, even kan ik zien
of het licht in zee verdwijnt.
–
Het is eindeloos
op- en neergaan
met het deinen,
de warmte ervaren
van lucht en wind,
steeds ga ik aan land
om de zee te zien.
–
Het licht zoekt mij.
De dichter als zeemeeuw (hij was al eens een koe). Niet dat ik denk dat alle meeuwen gelukkig zijn, maar dit gedicht heeft onmiskenbaar iets gelukkigs: het lijkt een soort topervaring te beschrijven met dat eindeloos op- en neergaan en warmte ervaren van lucht en wind. Ook de bijbels getinte laatste regel: ‘Het licht zoekt mij’, draagt aan de positieve sfeer bij. Het is een tekst met kieren waarin van alles verstopt zit. De eerste regel heeft al zo’n kier: wat wordt bedoeld met die ‘gespannen huid om te vliegen’? Het geeft de zeemeeuw iets kunstmatigs dat zijn huid gespannen is, alsof het een zelfgemaakte vlieger betreft! Of doelt de dichter stiekem op wat anders: de huid van het gedicht; de huid van de taal, die in poëzie is gespannen om (een lezer) te laten vliegen in verbeelding. En: ‘in tegenlicht cirkelen’, kan dat wel zonder onderbreking? Toch, het is waar: cirkelen (van de aarde) laat ‘even zien of het licht in zee verdwijnt’!
De tweede strofe werkt het cirkelen verder uit. ‘Op- en neergaan met het deinen, de warmte ervaren van lucht en wind’, is inderdaad wat zeemeeuwen doen. Maar het is ook een mooie metafoor voor hoe de geest werkt, die nooit hetzelfde is en toch zichzelf blijft. De geest die cirkelend als een meeuw ‘steeds aan land laat gaan om de zee te zien’. Waarnemen veronderstelt een zekere afstand tot datgene wát wordt waargenomen. En je weet pas wat je hebt als je het kwijt bent. Maar men heeft altijd weer nieuwe inspiratie nodig. De bundeltitel: Dan strekt de zee in me door, hint daar mogelijk op. Door ‘de zee zich in hem door te laten strekken’, krijgt de dichter telkens opnieuw die inspiratie. De zee als een bad van verwondering. En deze dichter verwondert zich graag, zoals ook uit andere gedichten blijkt (bv. ‘Op de hoogte’, pag. 21; ‘Geen zondvloed’, pag. 43; ‘Aanvullende beweging’, pag. 44, en ‘Fiat Lux’, pag. 53). Geen wonder: verwondering is wat ons allemaal naar de bron laat terugkeren, om weer verder te kunnen.
TOEGIFT: KLASSIEKER
Van een klassiek gedicht zou je verwachten dat het al een tijdje bestaat. Maar toen ik Dan strekt de zee in me door las, de debuutbundel van Tom Veys, besefte ik dat één van de beste gedichten daaruit een klassieker zou kunnen zijn:
–
Je zou denken, ze bestaan
naast elkaar in het gelid,
maar zo is het niet, ze groeien
rank en sierlijk en groots
–
met het gezicht naar de zon,
als in een schilderij van Vincent.
Met velen zijn ze fleurig
naar het licht geneigd.
Ogenschijnlijk een simpel gedicht. Zo simpel haast, dat het weinig om het lijf lijkt te hebben. De letterlijke betekenis kan iedereen begrijpen, zoals een figuratief schilderij begrepen kan worden: gewoon door er naar te kijken en te zien wat het voorstelt. Maar als we scherper lezen blijkt een klein detail een groot verschil te maken. Dat we in het gelid staan (lees: elkaar navolgen) komt niet in de eerste plaats doordat we uiterlijk op elkaar willen lijken. Onze liefde voor elkaar is gegrondvest op de liefde voor dat ene waarin we allemaal een(der) zijn! Een conclusie die het gedicht geheel aan mij als lezer overlaat. Lees maar: er staat niet wat ik zeg dat er staat.
____
Tom Veys (2025). Dan strekt de zee in me door. Uitgeverij C. de Vries – Brouwers, 64 blz. € 19,90. ISBN 9789061749929