Vinger aan de pols of op de wonde?
door Marc Bruynseraede
Juicht, liefhebbers van de poëzie, juicht. Poetry International Rotterdam viert zijn 55 jarig bestaan, met een smakelijke literaire taart-in-bundelvorm, onder de titel: De tijd is puin, de tijd is hoop. Een goede weergave van de inhoud. De smakelijkheid van de taart ervaart de lezer bij het kennis nemen van een portie puin en hoop. Het vers, waaraan de titel van de bundel ontleend is, is afkomstig van Derek Otte, die het gedicht ‘De Tijd’ laat afdrukken:
DE TIJD IS AF, DE TIJD IS AAN.
DE TIJD IS ACH, DE TIJD IS WEE.
DE TIJD IS JA. DE TIJD IS NEE.
Alles bij elkaar, een selectie van 17 internationale dichters uit 14 verschillende landen, die het poëtisch universum van de laatste halve eeuw zouden moeten vertegenwoordigen. Nederland is met vier dichters aanwezig. Het moet zijn dat de poëtische potgrond in de Lage Landen iets rijker is dan elders. Maar goed. Interessant aan deze uitgave is dat ze een staalkaart brengt van het dichterlijk denken van de jongste vijf decennia en de thematiek toont, die dit denken beheerst. De smaak van verloren gegane illusies, van oorlog en ellende, is prominent aanwezig maar ook de Babylonische spraakverwarring door de sociale media en de would be artificiële intelligentie. Vervreemding van eigen identiteit en angst om de toekomst. Kortom, nogal wat ontreddering en een sprankeltje zonneschijn in een romantische jeugdherinnering. Precies wat Derek Otte, in hoofdletters schrijft: ‘DE TIJD IS KWIK. DE TIJD IS STROOP. / DE TIJD IS PUIN, DE TIJD IS HOOP.’
Een greep uit het gedachtengoed van de zeventien uitverkoren poëtische prijsbeesten, die een goed visitekaartje afgeven van Poetry International:
Diana Anphimiadi (Georgië) ontneemt ons de illusie dat de aarde een paradijs zou zijn en dat het bestaan van een tuin van Eden enkel berust op verzinsels. De dag dat dit besef tot ons doordrong: ‘Dat was ook de dag / Waarop ze ons / Uit het paradijs verdreven.’ Een gedicht dat de moeite loont integraal gelezen te worden en waarover nagedacht kan worden.
Jean d’Amérique (Haïti) brengt het gedicht ‘Dichter, nee bedankt’ waaruit de ellende van het land en haar bewoners weerklinkt zoals blijkt uit onderstaand schrijnend-welsprekend fragment:
zie je zeker hoe iemands taal gutst als een overrijpe zon
het is niet zozeer het zuchten dat uitputtend is
het is de nacht die het schreeuwen overmant
om het bloedverhaal te schrijven volstaat mijn gezicht
mijn naam was met wonden opgetuigd ik was geen dichter
doofstomme dag afgebrand bos mijn handen gingen schuil achter de leegte
Het slotvers blijft nagalmen: ‘ik was geen dichter / in mijn bagage zat alleen proza / omringd door lijken’. Al ben ik vaak sceptisch over het omzetten naar een andere taal, moet ik toegeven dat hier de vertaling van uitstekende kwaliteit is. In dit bundeltje zijn van elke dichter de originele taal links afgedrukt en de Nederlandse vertaling rechts.
Elk van de zeventien dichters beschrijven zou ons te ver leiden. Het denken van de eerste twee lijkt ons al onheilspellend genoeg. Maar als we uit het dagelijks journaal Gaza, Trump en Poetin opgediend krijgen, dan loont het zeker de moeite deze dichterlijke bespiegelingen die de werkelijkheid door een andere bril bekijken, er rustig bij te nemen.
Oorlog en gruwel worden prangend – in een andere toonzetting die we van het journaal gewend zijn – neergezet door Ljoeba Jakymtsjoek (Oekraïne) in het gedicht ‘Toen het voorbij was’. Het integrale gedicht is veel langer maar hier enkele sprekende beginregels:
die door raketten werd doorkruist
hier heb je vis en mosselen
die de zee hebben gedeeld met oorlogsschepen
hier heb je wijn van het jaar 2022;
deze wijnrank werd tijdens beschietingen opgebonden
terwijl vijanden de handen van onze onschuldigen vastbonden
Heel raak vond ik het gedicht van Tom Lanoye (België) ‘Een omgekeerd Babylon’ waarin hij de Babylonische spraakverwarring van de sociale media aan de kaak stelt; de overdosis aan (misleidende) informatie en communicatie. Het hele gedicht weergeven zou ons te ver voeren, maar de eerste strofen zijn sprekend genoeg:
Vervaarlijk balancerend op te smalle voet
Steeds meer verbredend naar de hemel toe
–
Parkeergarages thans begerenswaardig hoog
Fundering daar nog boven als een stekelkroon
Betonnen heimatpalen graaiend naar houvast
Het penthouse tragisch ondergronds
Een belvedère op aardelagen en fossielen
–
Niet dat dus
—– wel dat wie er werkt en woont
Zijn spraakverwarring ruilt voor ’t unisono
Van wereldwijde simultaanvertaling
Met dank aan oortjes apps en algoritmes
Direct verstaanbaar kletsend allemaal
Zelfs dialecten brailletaal doventaal
Niet één barrière meer om niet te praten
–
En wedden dat nog steeds misschien nog meer
Men reden vindt voor oorlog vetes massamoord
–
(…)
De laatste geëngageerde versregel klinkt als een voorhamer op onze slaap: ‘Raakt ooit die ommekeer weer omgekeerd / Hoe blijf ik niet-artificieel intelligent’. Qua aanklacht kan dit tellen. De drager van de kennis hoeft helemaal niet deskundig meer te zijn. A.I. doet het voor hem! Universiteiten verbieden hun studenten om AI te gebruiken voor het maken van hun huiswerk. Vijftig jaar geleden – lang vóór de geboorte van A.I., dus – zei de Antwerpse grafische kunstenaar Joris Minne: ‘Ge moet eens leren denken door uwe eigen kop!’. Een passende illustratie van de uitspraak: ‘Artificial Intelligence is no match for natural stupidity’.
Ilja Leonard Pfeiffer die ons later attent zou maken op de teloorgang van de democratie, met Alkibiades, wijst ons op de godsdienstwaan, die veeleer als een veroorzaker van angst en onheil wordt gezien, dan als verlossing. Een greep uit de meest sprekende passages:
–
Er wordt oud nieuws gefluisterd onder monnikskappen.
De kardinalen schrokken met gehaaste happen
hun pauwfilet naar binnen. Duister fonkelt wijn
in gouden kelken die goed om te smelten zijn.
Een weke hand omklemt robijnen en topazen
van het geloof. Op nachtelijke wegen razen
de ijlboden op schuimbekkende paarden heen
(…)
Er zijn geen feiten nodig om de angst te voeden
als iets op handen is. Elk onheil is voorzegd
als boeken van profeten worden uitgelegd
conform een willekeurig onheil dat men vreest.
(…)
Het enige dat ooit bestond en zal bestaan,
is onverschilligheid en de betrekkingswaan
van wie in stilte van een ster bestemming ziet
en een bedoeling zoekt bij een meteoriet.
De poëzie, als zoetgevooisde pleister op een houten been, wordt in de verf gezet door Ramsey Nasr, in een vorig leven nog stadsdichter van Antwerpen: ‘Een vers is maar een regel lang / één letter diep en elk gedicht, elk boek / herbergt een piepklein afgelijnd gevang / dat je voor even laat ontsnappen. / Op ons papier wordt oorlog veilig / rijmt massagraf op poëzie.’
Gelukkig is er een vrijgevochten podium als Poetry International, om de dichtkunst als ‘Troosteres der Bedrukten’ aan de kaak te stellen, daar waar we dreigen, door lieve dromen, de dagelijkse werkelijkheid uit het oog te verliezen. Met andere woorden: poëzie kan even versluierend als verhelderend zijn, afhankelijk van de luister- en verstaansbereidheid van zijn toehoorder(s).
De tijd is puin, de tijd is hoop is een waardig teken des tijds.
____
Bloemlezing (2025). De tijd is puin, De tijd is hoop. 55 jaar Poetry International. Uitgeverij Koppernik, 80 blz. € 17,50. ISBN 9789083535685