LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hemelmeermin

14 sep, 2025
door Rogier de Jong

 

In 2017 vond in mijn woonplaats Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen de eerste editie plaats van het kunstenfestival dat de jaren daarna zou uitgroeien tot een letterlijk grensoverschrijdend evenement. Het festival weet gerenommeerde kunstenaars te contracteren die hun werk exposeren in vervallen ruimtes en kerken en daarmee veel internationaal publiek trekken.

De grootste publiekslokker in dat beginjaar 2017 was de Belgische kunstenaar Jan Fabre, die zijn ‘gouden’ beelden in slagorde opstelde in de Sint-Baafskerk. En er was nog veel meer moois te zien. In de rooms-katholieke Heilige Maria Hemelvaartkerk stond een hoge installatie van Willem Besselink, een kleurentoren die luisterde naar de naam ‘onder<>boven’.

 

 

Door de plaatsing van de toren naast een kerkraam ontstond een interessant lichtspel in verschillende lagen. En dat had een bedoeling. Het werk was een verbeelding van het zoutgehalte van het grondwater in Aardenburg. Dit oudste stadje van Zeeland lag in de Middeleeuwen aan een zijarm van het Zwin, een getijdenrivier, waardoor het als stapelhaven tot grote bloei kwam. Ook bezat het in zijn Romeinse periode een zoutfabriek. Zout speelt dus een belangrijke rol in de geschiedenis van dit oeroude plaatsje – je hoeft maar een spade in de grond steken om het boven te halen. ‘Wie hier graaft vindt op zijn minst / scherven en Latijnse wind’, noteerde dichter André van der Veeke over Aardenburg in zijn bundel Blauw als ijs (2010). Hij had er nog aan kunnen toevoegen: ‘zout’, al laat de zinsnede ‘op zijn minst’ deze mogelijkheid onnadrukkelijk open.

 

 

Zout is voor Van der Veeke een beeld voor de zee, voor de Westerschelde, en een motief in zijn werk. In Terneuzen is op de boulevard een tegeltableau geplaatst met de dichtregel ‘Waar het licht bijna te zout is voor het oog’.

 

 

Ik vond het in 2017 dus niet verbazingwekkend dat een gedicht van Van der Veeke bij de ‘zout-installatie’ van Willem Besselink in de Heilige Maria Hemelvaartkerk was geplaatst. In dit gedicht speelt Maria de hoofdrol, maar niet zozeer als Heilige Maagd en moeder van Christus, maar als hemelse meermin en zo je wilt zelfs als zeester:

MARIA – STERRE DER ZEE

Maria, Sterre der Zee,
baden we
Het was de eerste poëzie
die ik begreep

Boven de binnenzee
van mijn verbeelding
waakte eenzaam de poolster
Maria was koppelaarster
tussen die twee
– hemelmeermin –
en de hemel kon
niets anders zijn
dan zee
en nog eens zee

Uit: Poldergeest, Uitgeverij Liverse, 2014

 

Maria als koppelaarster tussen hemel en zee, het verhevene en het aardse, tussen licht en water, maakte dit lyrische en sacrale gedicht zeer geschikt om Besselinks zoutkunstwerk, met zijn lichtlagen, van poëtisch commentaar te voorzien.

Je komt deze dialectiek tussen laag en hoog, tussen onder en boven, op meer plaatsen in Van der Veekes werk tegen:

Tot er licht lekt uit het wolkendek
en een hogere graad van onbereikbaarheid
zich afzet op de stugge schepen

[…]

De maritieme schittering baant zich een weg
door verouderde hoofden en versleten harten

Uit: Het schuimspoor van het onbereikbare (Liverse, 2021). Het zout, de zee, het water tegenover de onbereikbaarheid van de hemel, of, andersom, als neerslag daarvan.

Maar licht heeft ook nog een andere functie dan als hemelse lamp. Licht kan ook een manier van zien zijn, een bril, introspectie, een remedie tegen de blindheid voor het donker, voor de diepte waarin of van waaruit een kunstwerk ontstaat:

Tot op het bot verdonkeremaand
steek ik soms ’s middags al kaarsen aan.

Niet om het licht te zien, maar om
dieper het duister in te gaan.

Uit: Reizigers voor alle richtingen, Uitgeverij ADZ, 2004

 

In zijn nawoord bij Reizigers voor alle richtingen schrijft Hans Verhagen: ‘Poëzie komt uit het ongewisse, het stuk van de geest waar je niet op afroep over kunt beschikken, waar dingen gebeuren waar je niet eens weet van hebt. […] Dan moet hij (de dichter) zich in het ijle begeven, het ‘diepe’ zogezegd. […] Op dat moment krijgt de dichter vleugels’.

Want is er geen bijzondere vorm van ziendheid nodig om af te dalen naar die onzichtbare ruimte waar het scheppingsproces plaatsvindt, waar de dichter in het magische licht treedt van zijn eigen kunstenaarschap? Waar hij/zij, even doof voor de dagelijkse beslommeringen vleugels krijgt en zijn geest de vrije loop kan geven? Hier zien we dus ook de verwevenheid tussen laag en hoog, onder en boven, aarde en hemel die in Van der Veekes werk zo’n markante rol speelt.

Zo zijn diepte en vleugels, donker en licht, zout en water met elkaar verbonden. Het zijn precies deze lagen die in Besselinks kunstwerk ‘onder<>boven’ zo treffend en voortreffelijk met elkaar verknoopt zijn en die ook doorklinken in de gedichten van André van der Veeke.

ZEEMANSGRAF TE TERNEUZEN

Als kind ving ik geruchten op
over een toren in onze stad

Een zeeman zou er wonen
met zeven zeemeerminnen

Oud werden die zeemeerminnen
niet en de zeeman die vertrok

Een kwarteeuw later is
de toren opnieuw bewoond

De straat fluistert hardop dat er
havenhoeren huizen

Met als maritieme specialiteit
het zilte zeemansgraf

Uit: Reizigers voor alle richtingen, Uitgeverij ADZ, 2004

 

 

 

Credits:
André van der Veeke – Blauw als ijs, Uitgeverij Liverse, 2010
André van der Veeke – Poldergeest, Uitgeverij Liverse, 2014
André van der Veeke – Reizigers voor alle richtingen, Uitgeverij ADZ, 2004
André van der Veeke – Het schuimspoor van het onbereikbare , Uitgeverij Liverse, 2021

Foto’s:
© Peter Gielissen
© Willem Besselink
© Eugène Kruijsse
© Annette Heijens (ad.nl)

 

 

 

 

     Andere berichten

De eerste honderd (5) (intermezzo)

door Wim van Til   Het is een zaterdagochtend vroeg in 1967; ik zit in een enorm lokaal van de lokale christelijke muloschool. Die...

De held van Wipperdingen

door Jan Loogman   Ik koester niet meer de verwachting ooit te doorgronden wat hem bewoog. Waarom hij geregeld uitbarstte in woede,...

Dichters en hun omgeving

door Romain John van de Maele       De Franse dichter en dramaturg Paul Claudel (1868-1955) schreef ooit: ‘Je ne suis pas...