LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hester Knibbe – Barcode van stilte

3 sep, 2025

Opgaan in de flow van het stille moment

door Johan Reijmerink



Geert Mak schrijft in zijn boek Wisselwachter (2025) over de ontwikkelingen in de verhouding tussen Amerika en Europa tussen 1933 en 1945. Aan de vooravond van de landingen op de kust van Normandië in juni 1944 berichtte een decoder op een Britse torpedojager: ‘We hoorden het geruis van de dood.’ Deze woorden getuigden niet alleen van aankomend leed, maar ook van een uiterste concentratie op wat er te gebeuren stond.

Op een vergelijkbare wijze stelt Hester Knibbe zich in haar nieuwe bundel Barcode van stilte (2025) oplettend open voor wat er in haar en om haar heen gebeurt. Ze is op zoek naar de ‘stilte’ die een mens kan ervaren als hij geconcentreerd staat in de dingen die hij doet en beleeft: ‘Op zoek naar een vorm waarin een wereld / kan huizen, maak ik een kanttekening // op blanco papier.’ Ze probeert de code van stilte te lezen en vraagt zich af wat het leven ons aandoet en wat eraan te veranderen valt. Al vanaf haar eerste bundel Tussen gebaren en woorden (1982) toonde Knibbe zich een scherp waarnemer. De fenomenen tijd, droom en stilte zijn aldoor belangrijke bestanddelen gebleven in haar poëzie: ‘Er is de stilte / waarin de mens / een tijdelijke waarneming / doet en is // waarin hij de aarde beziet de vrucht / neemt en eet’.

Deze nieuwe bundel bestaat uit vijf afdelingen met onderafdelingen, omgeven door een voorafgaand en afsluitend gedicht. In het openingsgedicht ‘Terra’ plaatst ze haar centrale vraag:

Weet ik eigenlijk wel wat
zich schuilhoudt achter elk van mijn
bewegingen: liefkozing, wandeling
langs een strand, zoektocht die mij
een oeroud vermoeden doet nalopen
leert over stilstand heen te stappen?

De ervaring van de ik om in zijn eigen lijf en leven te verblijven, en uit te roepen dat de ‘ware wereld dáár, voorbij het leven van alledag ligt’, maakt nieuwsgierig naar zijn ervaringen.

De eerste afdeling ‘Onteigening’ opent met een reeks gedichten, waarin de wij al de ‘roezemoes / van velen’ achter zich laat. In de ontstane ‘stomme vervreemding’ vangt een gonzen aan waarin ze elkaars hand zoeken. Een niet te temmen verlangen klinkt op tussen de geliefden: ‘Je zweeg en ik antwoordde niet liet je stilte in mij / dingdongen.’  Hierin is sprake van een toevertrouwen. Minuten tikten weg ‘als was er // versneld een wisseling tussen dit hier en het verre / daar.’ Uit de stilte laat Knibbe allerlei noties opklinken die vragen ‘of er / straks meer of minder leven te jatten zal zijn’. De wij treden met enige schrik en vervreemding een wereld van ‘rondkruipend leven’ binnen, blijven dicht bij elkaar om weer snel te kunnen terugdeinzen. Ze waren rond in een wereld ‘waaruit de ziel / leek weggegomd’, met vrees voor zelfverlies en onteigening. ‘In de marge’ tracht de ik een verbinding te leggen met ‘wie ik ben, zou kunnen zijn’. Knibbe maakt ons tegelijk duidelijk, dat wat de ik op papier schetst niet de wereld is, maar zijn visie op de wereld. De ik wil echter verder kunnen zien ‘dan is weggelegd voor wie aan de vergankelijkheid is onderworpen’. In deze passages tracht de ik zich van de vervreemdende werkelijkheid te bevrijden op zoek naar het vertrouwde, zoals een dichter doet die ‘een steen optilt en kijkt wat er onder ligt.’

De tweede afdeling ‘Mind the gap’ opent met het gedicht ‘Ontworteling’. In de uiteenvallende werkelijkheid weet een man zich niet meer gevleugeld, en een vrouw weet zich afgescheiden van de wereld. ‘Quo vadis’ is de vraag die zij zich stellen. De vraag van Petrus aan Jezus tijdens zijn vlucht uit Rome. Een levensgrote vraag die de ‘iemand’, die ieder mens, zich stelt met ‘zoveel verleden dat toekomst // in duister verdrinkt’. Een mens in wankel evenwicht ‘loopt gebrekkig ergens / naartoe, toevallig en los van bestemming’. Deze ‘iemand’, ‘elckerlyc’, loopt in een gedroomd landschap van ‘geest over water, nadroom van wirwar’. Het besef alleen te zijn te midden van velen: ‘verdrevene uit hel of Eden wie / ben je en wie // ben ik in de schare die hier heet?’ De ik krijgt geen antwoorden op gestelde vragen. Het enige wat overblijft, is in een flow mee te surfen op de golven de tijd. Aan het gedicht ‘Mind the gap’ geeft Knibbe een motto van Jorge Luis Borges mee: ‘De ander heeft mij gedroomd, maar niet vlekkeloos’.  Deze confrontatie met de ander vat de dichter samen in het beeld van het dolen in het gangenstelsel van de berg. Die kennismaking met de ander verloopt op de tast en leidt tot verdwalen, een roep om een uitweg, maar die roep verwaait: ‘ik zweef in stilte.’ Er is niemand die de ik even opvangt: ‘ik ben / op die hoogte een onbestemde beginneling.’ Deze ervaring van diep verlangen naar gemeenzaamheid lijkt op de helletocht van Dante. Uiteindelijk glipt de ik door de gapende kier, ontsnapt ‘aan vergetelheid en ontwaakt ‘opnieuw in de tijd: ‘Hier/ heb ik lief’.

In de derde afdeling ‘De stilte van O’ verbeeldt Knibbe in het gedicht ‘Tempo Primo’ een ‘Iets’ dat ‘uiteenspatte tot een heelal.’ Zij introduceert hier haar eigen scheppingsverhaal. Aarde ontstond zonder dat ‘Adem’, de Oorsprong, zich erom bekommerde hoe alles werkte. Zo vond iemand bij toeval muziek met verschillende frequenties uit door aan draden te trekken om er ‘geluiden en stiltes’ mee aan te duiden. Wie kan het ‘serene / verlangen verklaren’ bij het horen van de Kinderszenen van Schumann? De aarde behoort de mens niet toe, maar hij heeft iets nodig om naar te reiken. Het gedicht ‘Flow’ illustreert heel fraai wat Knibbe voorstaat met het veelzijdige fenomeen ‘stilte’: het samenvallen met en loslaten van jezelf.

De man die daar ligt heeft een volle agenda
maar plots kleurt die morgen zwart
met mensen die nauwelijks rouwen, de dag erna
zal iemand gaan trouwen en de dag erop
staan gesprekken gepland met directie
en mensen die onder hem

vallen. De man die daar ligt staat hoog
op de lijst voor promotie, maar daar gaat het
nu even niet over: hij luistert niet meer
ligt ongewoon stil voor een man
met een volle agenda. Straks wordt er
gefluisterd, wordt over de man

met de volle agenda gefluisterd –

Hoe voluit gaan voor de carrière ineens kan overgaan in een doodse stilte, terwijl het volle leven onverminderd door blijft gaan. Let op het geraffineerde enjambement ‘hem // vallen’ en het aandachtstreepje aan het einde. De flow voor het werk eindigt een keer, én zal zich telkens opnieuw aan mensen voordoen. In het gedicht ‘De stilte van O’ bloeit een liefde tussen de ik en de ander op: ‘Er is een stilte geslopen in ons // willen waardoor we in een niet en een ander / willen opgaan.’ Het is een ambivalente periode van zich ingesloten voelen en willen opgaan in de ander. Er begint een verlangen te bloeien onder het gehoor van muziek: ‘Er heerst een stilte waarin je kunt / dwalen verdwalen.’ Er klinkt heimwee door in deze lyrische stem.

In de vierde afdeling ‘Ondergronds’ vindt een ‘opgaan in dromen van verten’ plaats waarin man en paard hun verlangen dromen. Alles en iedereen lijkt in zichzelf opgesloten te zitten. Ter illustratie is er de brief van een zekere Fanny George aan Guido Gezelle. Ze vraagt advies aan deze ‘vader / van mijn zaligheid’, nu haar zoon voor haar ver heen is en zijn ziel is opgegaan in goddelijke heerlijkheid. Het gedicht ‘In steen’ roept de lezer op hem te lezen. Lang ondergronds gebleven, maar een enigma voor wie hem later vond: ‘Maar wat is tijd voor wie niet sterven kan’. Toch blijkt de steen een rots te zijn waarop men kan bouwen:

Ik draag de openbaring

van een rijk, een perspectief dat heeft bestaan
verdween. Wat slechts betekent dat wat heden
leeft erop berust: men kan niet terug, gedoemd

om stap voor stap de toekomst in te gaan
een dicht verleden in de rug. Ik ben een oud
en nieuw relaas, een naricht, tombola.

De tijd stuwt ons onontkoombaar voort. Verleden wordt heden, toekomst en weer verleden. In ‘Ondergronds’ staat centraal dat het goed is te vernemen ‘wat achter afdalen schuilgaat / en dat het omhoog naar het licht toe altijd weer klimmen is klimmen.’ We schuifelen langs wanden met beelden, maar gelukkig doet een schilder niet aan tijd, en ‘ziet wat het worden moet.’ Die overgave aan het proces is beslissend.

De vijfde afdeling ’Terwijl’ geeft beelden van een landschap dat ‘zo stil en aandachtig een en al lichaam en / daarin een geest die tevreden opboert’. Terugkeer naar vroeger tijden. In het gedicht ‘Terwijl’ staan herinneringen aan de kindertijd waarin er de vrees was voor een storm die gelukkig overwaaide. In ‘Spoor’ ervaart de ik dat ’ook hunker [zich] verschuilt (…) / wordt overschreven door het simpele / staan in een web van aandacht voor wat / verdoken leeft in eigen verschiet.’ Een moment van intense aandacht. Een vogel in de verte laat zich zien zonder klank. Er vindt een ‘hechten’ plaats: ‘In het huis dat alleen heet, sluit de ik zijn oren en ogen en vergeet wie hij is.’ De wereld is gewoon totdat die verandert. Een ‘onbekommerd nieuwsgierige / angst voor het vreemde’ dringt zich opnieuw op aan de ik. In het gedicht ‘Opname’ ligt de ik onder morfine in het ziekenhuisbed. Ons lijf is slecht bestand tegen ontwrichting: ‘Dit is de schepping: een dunne draad waaraan je geregen / juist op de plek waar die kan breken.’ In de nacht stromen die bedreigende beelden bij de ik binnen. Er is een verlangen naar ‘een verte waarin we veilig // verdwijnen?’ Hoewel alles in het hier en nu tijdelijk is, is een bloembed in bloei vergeven van leven en is er nog steeds het vertrouwde ‘geruis binnen de huid’.

Knibbe weet het verhalend karakter van haar gedichten goed te verbinden met het transcenderend karakter van veel verzen. Haar taal is zoekend, verrassend in beeld, woordkeuze en zinsverloop. Het verlangen naar de eeuwigheidservaring sluimert door alle afdelingen heen. De leegte en onteigening van het begin vindt in het slotgedicht het hoopvolle perspectief van een toekomst. Daarin heeft zich alle vervreemding verzameld wat ‘een licht gonzen teweegbrengt’, waarin de wij elkaar vinden als resultaat van het veelvuldig decoderen van de barcode. In alle afdelingen treden momenten van bezinning op waarin de ondervinding van vervreemding het zelfbeeld dreigt te ondermijnen. Dan is er toch op het laatst het perspectief van de kinderen die de toekomst symboliseren en de vervreemding doen wegebben. Een opgaan in de flow van het geconcentreerde moment kan ruimte bieden voor een nieuwe toekomst.
____

Hester Knibbe (2025). Barcode van stilte. De Arbeiderspers, 81 blz. € 20,00. ISBN 978902955841

     Andere berichten