‘Taal is de bouwsteen van elk gedicht.’
door Monique Wilmer-Leegwater
–
Esohe Weyden is schrijver, dichter, juriste en mandaatassistent in het familiaal vermogensrecht aan de Universiteit Antwerpen. Van 2025 tot 2027 is ze de stadsdichter van Antwerpen. Eerder verschenen van haar hand: Tussentaal (poëzie, 2022), En morgen nog een keer (kinderboek, 2024) en Richtingloos navigeren (poëzie, 2025). Tussentaal werd genomineerd voor de C. Buddingh-prijs 2022 voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut. Ze won in datzelfde jaar ook de publieksprijs van de PrixFintroPrijs voor Nederlandstalige literatuur en in 2019 de cultuurprijs voor verdienstelijke Deurnenaars.
foto © Lisa Weyden
Je bent actief op ontzettend veel domeinen – van poëzie tot juridisch onderzoek. Hoe combineer je al die werelden? Beïnvloeden ze elkaar?
De twee werelden overlappen elkaar nauwelijks. Mijn poëzieactiviteiten vinden meestal plaats in de avond of in het weekend, momenten waarop de meeste mensen tijd hebben om naar literaire programma’s te komen. Overdag werk ik als mandaatassistent en doctoraatsonderzoeker in het familiaal vermogensrecht. Die twee versterken elkaar niet rechtstreeks, buiten dan dat voor beide disciplines een sterke taalbeheersing vereist is, maar ze vormen voor mij wel een fijne afwisseling. In mijn juridische job lees ik veel juridische teksten, denk erover na en schrijf ik. In mijn poëtische werk vertrek ik ook vanuit observatie en reflectie, maar dan op een vrije, creatieve manier. Daarin ben ik niet gebonden aan structuren of voorschriften, en dat geeft me ademruimte.
Er is wél een punt waar de twee domeinen elkaar raken: ik geef werkcolleges aan studenten van de eerste bachelor, en daarbij komen de vaardigheden die ik heb opgebouwd door jarenlang poëzie voor te dragen heel goed van pas. Ik voel me comfortabel om te spreken voor zowel kleine als grote groepen en heb over de jaren heen mijn presentatievaardigheden steeds verder kunnen verfijnen.
Je zou jou kunnen omschrijven als een hybride maker, iemand die spoken word schrijft én performt, maar haar werk ook nadrukkelijk een plek geeft op papier. Hoe verhouden podium en papier zich tot elkaar voor jou? Schrijf je met het podium in je achterhoofd?
Tijdens het schrijven lees ik mijn teksten altijd hardop voor. Voor mij is het belangrijk dat niet alleen de vorm en de inhoud kloppen, maar ook het klankspel en het ritme. Mijn eerste bundel, Tussentaal, was eigenlijk een vertaalslag van het podium naar het papier. De teksten daarin zijn in de loop der jaren ontstaan met het podium in gedachten en heb ik later licht aangepast tot versies die ook op papier goed werken.
Voor mijn tweede en meest recente bundel, Richtingloos navigeren, ben ik anders te werk gegaan. Daar vertrok ik van een blanco blad en heb ik bewust nieuw materiaal gecreëerd, met het boek als eindvorm voor ogen. Daardoor had ik van meet af aan een duidelijke structuur in gedachten: een cyclus van liefde toelaten, vallen, gebroken worden, rechtop krabbelen, helen, jezelf hervinden en opnieuw openstaan voor liefde. Elk gedicht is binnen dat kader opgebouwd, zodat de lezer meegenomen wordt in dat proces. Hoewel deze bundel geschreven is met het papier als uitgangspunt, heb ik er altijd over gewaakt dat de teksten ook hun kracht behouden op het podium.
Ik blijf het evenwicht tussen papier en podium opzoeken. Het idee dat poëzie ofwel voor het podium is, ofwel voor het papier, daar ben ik het manifest mee oneens. Het hoeft niet altijd een of-of verhaal te zijn, al mag dat uiteraard ook.
Wat zijn de beste omstandigheden voor jou om te schrijven? Kun je iets vertellen over je schrijfproces?
Ze zeggen wel eens dat onder druk diamanten ontstaan, en dat klopt ook voor mij. Ik werk graag met zelfopgelegde deadlines: ik beslis dat ik tegen het einde van de dag, week of maand iets af moet hebben, en dwing mezelf om daar naartoe te werken. Vaak verrast het eindresultaat me in positieve zin. Die druk helpt me om knopen door te hakken en niet eindeloos in schetsen en versies te blijven hangen. Zonder zo’n duidelijke deadline blijf ik te lang schaven en komt er zelden een finale versie. Die zelfdiscipline werkt voor mij stimulerend en levert tot nu toe mooie resultaten op.
Ik schrijf het liefst in de winter, onder een warm dekentje in bed of in de zetel. Dat zijn voor mij de ultieme schrijfmomenten: geborgen, rustig, met tijd om te mijmeren. Maar eigenlijk kan inspiratie overal toeslaan. Ik herinner me dat ik ooit een strofe schreef op de dansvloer, omringd door vrienden en vriendinnen. De woorden schoten me plots te binnen en ik moest ze meteen in mijn gsm noteren, midden in het feestgedruis. Die onverwachte invallen zijn soms de mooiste.
Je debuteerde in 2022 met Tussentaal, een bundel die zowel op papier als op het podium tot leven komt. Wat betekende de publicatie van je eerste bundel voor jou?
De publicatie van mijn eerste bundel voelde als een droom die uitkwam. Als kind en jonge tiener was ik een echte boekenwurm. Ik ging elke week naar de bibliotheek om een nieuw boek te lenen en verslond het van kaft tot kaft. De kleine ik droomde er toen al van om ooit zelf iets uit te brengen. Het is bijna onwezenlijk om die droom op jonge leeftijd te mogen waarmaken: ik was 22 toen de bundel verscheen, en stond op het punt 23 te worden.
Sinds mijn zestiende stond ik regelmatig op podia met mijn teksten. Er zit veel schoonheid in de vergankelijkheid van gesproken woorden, de vrijheid om iets één keer te zeggen en het dan los te laten. Maar tegelijk groeide bij mij de behoefte om die woorden te bewaren, om ze onvergankelijk te maken. Een dichtbundel bood me de kans om dat te doen.
–
ik draag mijn hart hoog
en laat het smelten op mijn lippen
smaak bijtende klanken
wanneer ik kauw op mijn compagnon
de tussentaal
–
in mij wordt steen na woord en woord na steen
gesjouwd en geploeterd
gevloekt en geroepen
gebouwd aan de lopende band
die levenslang de mensheid ingaat
–
hoewel mijn laatste ademhaling niet ver meer reikt
slechts tientallen decennia van mijn duimen gespreid
weet ik dat zij in elk van ons genesteld
met dunne draden onze dromen aan elkaar rijgt
–
zij maakt van niets iets
want zij geeft door zinnen aan zinloosheid betekenis
blaast beweging waar het statisch is
en warmte rond de ijzigheid
–
ik ben de dichter die dichter naar haar toe kruipt
bij elke rijmverdoezeling
in de schaduw van mijn schedel
schuilen mijn herinneringen nabij
turen met gespleten ogen
naar het gekomen, komt en komende
want alles is een muze van de schrijfsels
en wordt ononderbroken zacht
met mijn compagnon, de tussentaal, aan mijn zijde
–
elke ode die nu vanonder mijn nagelplaten valt te schrapen
scherp geschreven
is in wezen de verwoorde gedaante van haar
–
uit Tussentaal, uitgeverij Vrijdag, 2022
In 2024 volgde het prentenboek En morgen nog een keer, een totaal ander genre. Wat bracht jou naar kinderboeken?
Mijn persoonlijke verhaal met mijn krullen begon niet gemakkelijk. Als klein meisje had ik geen idee hoe ik mijn krullen moest verzorgen. In de periode tussen 2000 en 2010 was het in veel Afrikaanse gemeenschappen in België gangbaar om het haar te defriseren, met chemische middelen het haar ontkrullen om het glad te maken. Dat was toen de norm, maar het is schadelijk voor je haar en eigenlijk ook voor je zelfbeeld.
Toen ik naar de middelbare school ging, besloot ik vrij snel om mijn natuurlijke krullen te omarmen, vooral omdat mijn krullen op dat moment zeer beschadigd waren. Dat was geen eenvoudige keuze, en het is een bewogen traject geweest. Ik moest zelf uitzoeken wat voor mij werkte: welke routine, welke producten, hoe ik mijn haar gezond kon houden. Het was zoeken, experimenteren, en gaandeweg leren.
Met mijn boek hoop ik dat kinderen vandaag niet meer hoeven te worstelen met de stigma’s rond krullen en kroeshaar. Ik wil hen meteen de juiste tools aanreiken om hun haar te verzorgen, maar vooral ook de boodschap meegeven dat hun haar er mag zijn, dat hun krullen prachtig zijn, gewoon zoals ze zijn.
Tegelijk richt ik me ook tot kinderen zonder krullen of kroeshaar. Ik wil hen een inkijk geven in een leefwereld die misschien nieuw voor hen is, en meteen ook de vragen beantwoorden die zij mogelijk hebben. Het boek kwam voort uit een gevoel van noodzaak: ik wilde de allerkleinsten een positieve boodschap en een warm zelfbeeld meegeven, vanaf het prille begin.
In 2025 verscheen je tweede bundel Richtingloos navigeren. Kun je iets vertellen over hoe de bundel tot stand kwam?
De bundel is ontstaan vanuit een gevoel van: ik moet dit kwijt. Over de jaren heen had ik ervaring opgedaan met alle facetten van de liefde, de mooie, maar ook de lelijke kanten. Ik had daar veel over geschreven, vanuit de behoefte om te verwerken en alles een plaats te geven. Ik ben iemand die veel aan introspectie doet, die lang nadenkt en soms ook geneigd is om situaties te overanalyseren. Maar precies die neiging tot diep graven heeft me ook voeding en fundamenten gegeven voor deze bundel.
Tussentaal kun je op eender welke pagina openslaan: elk gedicht staat op zichzelf, al behoren ze wel tot een bepaald hoofdstuk of thematisch geheel. Richtingloos navigeren is anders opgebouwd. Die bundel is een traject en een cyclus. Je wordt echt meegenomen in een verhaal. Het is de bedoeling dat je op pagina 1 begint en pas op de laatste pagina afsluit. De beweging, het verloop, het proces: dat is wat deze bundel draagt.
–
I.
–
Het is anders deze keer.
Vanaf de piek van ongebreidelde vreugde
kijk ik op mijn oude leven neer.
–
Mijn hart is overvol.
Gulzig giet ik geluk bij
tot het over de randen stroomt.
–
II.
–
Het onderbewustzijn is ongepolijst.
In de poriën van zijn ruwe huid
schuilt onvermijdelijk
de onvervalste waarheid.
–
III.
–
Laat me toch kiezen voor de liefde
die onmogelijk lijkt.
Als ik haar lastige kluwen kan ontwarren,
heeft ze wellicht een kans op slagen.
–
Wat is de waarde
van statistische resultaten
als ik de kans manifesteer
op het afwijkende geval?
–
Nooit wil ik worden gekweld
door de hangende hypothese,
door wat had kunnen werken
als ik het had aangedurfd.
–
uit Richtingloos navigeren, Pelckmans, 2025
In je werk wissel je soms tussen parlando en meer gelaagde, beeldrijke poëzie. Hoe vind jij het evenwicht tussen toegankelijke taal en poëtische diepgang?
Ik probeer mijn poëzie toegankelijk te maken door de twee te laten samengaan: helderheid én gelaagdheid. Vroeger las ik veel poëzie waar ik eerlijk gezegd niets van begreep. Ik las en herlas, maar het bleef voor mij gesloten. Dat gevoel van blijvende frustratie wilde ik vermijden bij mijn eigen werk.
Daarom schrijf ik in een hedendaagse taal, met woorden die we ook in het dagelijks leven gebruiken om te benoemen wat we voelen, denken, meemaken. Tegelijk mag poëzie voor mij ook een zekere geheimzinnigheid behouden, een raadsel dat je langzaam mag ontrafelen, of een dikbelegde boterham die je laag per laag kan proeven en analyseren.
Ik hou ervan om met dat spanningsveld te spelen: tussen wat meteen raakt en wat pas later indaalt. Poëzie hoeft niet alles prijs te geven, maar mag ook niet afschrikken. Dat evenwicht zoek ik in mijn werk.
Sinds 2025 ben je stadsdichter van Antwerpen. Wat betekent dat voor jou?
Het is een grote eer en een belangrijke erkenning van mijn werk. Op mijn zestiende begon ik met het voordragen van poëzie op podia in Antwerpen, en die passie is zodanig uit de hand gelopen dat ik er op mijn achttiende al professioneel mee aan de slag kon. Intussen ben ik dus tien jaar actief als dichter in deze stad.
Ik ben geboren en opgegroeid in Antwerpen en heb hier mijn hele leven gewoond. Het stedelijke en culturele leven zit in mijn vezels. Ik ken de stad door en door. Het is bijzonder fijn om nu als stadsdichter aan de slag te mogen gaan en samen met verschillende partners poëtische projecten op poten te zetten die iets kunnen betekenen voor Antwerpen en haar bewoners.
Je voorgangers gebruikten hun stadsdichterschap soms om ook politiek of maatschappelijk kritisch te zijn. Hoe kijk jij naar die rol?
Voor mij is het stadsdichterschap vooral iets wat je heel persoonlijk moet invullen. Wat ik mooi vind aan deze functie, is dat elke stadsdichter er zijn of haar eigen verhaal van maakt. Mijn voorgangers hebben het allemaal op een totaal andere manier aangepakt, en dat is ook de kracht ervan: je blijft maximaal twee jaar aangesteld en dan geef je de fakkel weer door. Zo ontstaat er een poëtische estafette, waarbij ieder zijn eigen toon, thematiek en aanpak inbrengt. Heel wat stadsdichters hebben er ook een politiek en maatschappelijk neutraal mandaat van gemaakt – en dat is dus ook helemaal oké.
Ik wil in mijn mandaat vooral mijn authenticiteit bewaken en werken aan projecten en gedichten die me echt nauw aan het hart liggen. Neem bijvoorbeeld het stadsgedicht op de gevel van bibliotheek Permeke: dat is voor mij geen toevallige locatie. Ik ben daar praktisch opgegroeid, heb er als middelbare scholier groepswerken gemaakt, gestudeerd, gelezen. Het is een plek die onlosmakelijk met mijn jeugd verbonden is.
Ook het thema migratie en inclusie raakt me diep. Mijn moeder is Nigeriaans, mijn vader Belg, en die biculturele achtergrond vormt een essentieel deel van mijn identiteit. Dat verwerkte ik onder meer in het gedicht In het stoombad van de stad voor bibliotheek Permeke, dat door cursisten van Encora werd vertaald in 21 talen. Zo werd het niet alleen een poëtisch, maar ook een verbindend en participatief project.
Datzelfde thema komt terug in mijn recentste stadsgedicht Thuis is vloeibaar, geschreven voor restaurant Samenloop, een plek die nieuwkomers en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kookopleiding biedt. Het gedicht gaat over culinaire herinneringen en werd gelanceerd op een stoffen servet. Ook in dat project kwamen persoonlijke ervaringen samen met maatschappelijke betrokkenheid.
Mijn stadsdichterschap zal altijd geworteld zijn in mijn persoonlijke verhaal, maar het zal ook reflecteren op bredere stedelijke thema’s: migratie, inburgering, inclusie, taal, verbondenheid. En in de toekomst zullen daar ongetwijfeld nog andere lagen en onderwerpen bij komen.
–
Bewaar rond jouw vinger de belofte
van mijn bloeiende begeerte
en de onstilbare bruis in mijn hoofd.
–
Werp mijn ego in de Schelde,
laat het meevoeren met de stroom,
tot enkel nog jouw tijdloze tederheid
mijn naakte lijf bewoont.
–
Laat ons de warmte beminnen
die tussen ons broeit, laat jouw
pantser van edelmetaal toch los.
–
Beklim onze vingertoppen.
Hoor je daar beneden in de straten
onze hunkering elkaar
in harmonie toezingen?
–
Vouw mijn werkelijkheid tot een boot,
laat haar vredig varen
tot ze in een nieuwe gedaante
terugkeert, als herboren.
–
een stadsgedicht voor Museum Mayer van den Bergh
Je werd in 2023 ambassadeur van de Week van het Nederlands. Welke rol speelt taal, en meertaligheid, in jouw poëzie?
Taal is de bouwsteen van elk gedicht. Zonder taal geen poëzie. In die zin speelt taal een gigantische rol in alles wat ik schrijf. Maar wat ik minstens even belangrijk vind, is dat poëzie toegankelijk wordt voor een breder publiek. Mijn droom is dat het elitaire imago dat poëzie vandaag nog vaak met zich meedraagt, langzaam wordt afgeborsteld.
Ik hoop dat poëzie in de toekomst even vanzelfsprekend en invloedrijk kan worden als films of muziek. Dat mensen er hun weg naartoe vinden zonder drempelvrees, en dat ze ontdekken hoe poëzie hen kan raken, troosten of doen nadenken.
Wat ik persoonlijk hoop bij te dragen, is dat iemand op een dag een gedicht van mij leest (of zelfs maar een strofe of een enkel vers) en denkt: dit is precies wat ik nodig had, of dit verwoordt exact wat ik voel maar zelf niet onder woorden kreeg. Als ik dát bereik, dan heb ik mijn grootste doelen als dichter al behaald.
–