LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Bundels die een grote indruk hebben achtergelaten

25 okt, 2025

Speelse woorden van een wijze tovenaar

door Taco van Peijpe

—–

Piet Gerbrandy – Vlinderslag (2013)

Hoe voed je vriend je lucifere lampen?
—–     Met bladgroene stroom.
—–
Waar zwelt de aanvang van die stille beek?
—-     –In ruisen ver voorbij de oudste sterren.
—–
Waar tap je haar af?
—-     –Uit een wel in de wand van mijn kamer.
—–
Hoe kon zij daar ontspringen?
—     —Een blauwe man met klopboor bracht haar aan.

Zo begint het (titelloze) eerste gedicht in de bundel Vlinderslag van Piet Gerbrandy. Een doodgewoon stopcontactverhaal vertaald in magisch Nederlands. De eerste zin kan op verschillende manieren worden gelezen: ‘Zeg vriend, hoe voed jij (…)’, of: ‘Hoe voed je en bevriend je (…)’, of: ‘Hoe voedt jouw vriend (…)’. De laatstgenoemde lezing lijkt onaannemelijk omdat daarvoor een spelfout moet worden verondersteld. Bovendien is ook in de rest van het gedicht geen sprake van een vriend als derde persoon. Wel zet het ontbreken van de ’t’ achter ‘voed’ de lezer meteen aan het denken. Dat geldt ook voor het woord ‘lucifere’ (lichtbrengende) en voor de kosmische oorsprong van elektriciteit, aangeduid in de tweede strofe. De denkpauze biedt ook gelegenheid om ‘lucifere’ en ‘voorbij de oudste sterren’ te associëren met de gevallen aartsengel Lucifer. Dat lijkt misschien gezocht, maar de poëzie van Gerbrandy bevat wel vaker een toespeling op een klassieke thema. Mooi vind ik de rijkdom aan woorden voor het volgehouden beeld: ‘stroom’, ‘beek’, ’tap’, ‘wel’, ‘ontspringen’. De muzikaliteit van deze verzen wordt ondersteund door de beurtzang van vraag en antwoord. Op elke vraag volgt een korte adempauze, waarna het antwoord inzet op iets lagere toonhoogte.

De taal van deze dichter is nooit sleets en steeds helder. Het bijzondere woordgebruik werkt vervreemdend zonder aan overtuigingskracht in te boeten. Een simpel tafereel zoals een fiets tegen een boom op een kruispunt zonder ANWB-paddenstoel wordt poëzie:

Keer ik terug naar de keer
—–     dat ik talm op het kruis van de drieweg
mijn rijwiel tegen een pijnboom
—-     –mijn veldfles lauw in de middag
nergens een witrode zwam
—–     die namen kan wijzen en mijlen.
—–
(…)

Aldus de eerste strofe van het gedicht op pagina 43.

Kan een drieweg een kruis zijn, of symboliseren het ‘kruis’ en de ‘pijnboom’ de impasse waarin de ik zich bevindt nu hij een moeilijke keuze moet maken? Hij lijkt zich te hebben vastgedraaid in een ‘keer’ naar de ‘keer’. Er valt veel te puzzelen met deze gedichten. Maar ze moeten ook niet te zwaar worden opgevat. Onder elk gedicht plaatst de dichter een speels commentaar, zoals hier: ‘Het is belangrijk geen alternatieven over het hoofd te zien.’

De gedichten worden steeds afgewisseld met een pagina poëtisch proza, waarin per afdeling een min of meer doorlopend verhaal wordt verteld. De sfeervolle beschrijving van een vervallen natuurbad bevat de volgende passage: ‘Twee springplanken maken het mogelijk tijdelijk een zwevende houding aan te nemen. Het onderhoud ervan rechtvaardigt uitbating. (…) De hemel spiegelt zich niet zonder dat daarvoor iets in rekening wordt gebracht.’ (pagina 26).

Deze poëzie met filosofische inslag en licht toon bekoort mij door het virtuoze taalspel, de muzikaliteit en de strakke vorm.

————————-

Mijn twee favorieten

door Paul Roelofsen

—–

Jan Wagner – Regentonvariaties (2016)

Het selecteren van de twee meest bijzondere dichtbundels die ik de afgelopen dertig jaar heb gelezen is een mission impossible. Ik trek maar eens een lading uit de kast:  In tongen spreken van H.C. ten Berge, geweldig, In het vlees van Roelof ten Napel, schokkend, Het moet nog ergens liggen van Joke van Leeuwen ( komt in de buurt), maar uiteindelijk gekozen  voor Regentonvariaties van Jan Wagner (vertaling Ria van Hengel) en Een kamer met een tafel en schrijfgerei van Ivo van Strijtem.

Regentonvariaties vind ik een bundel van de buitencategorie. Alleen al omdat het uit het Duits vertaald is door Ria van Hengel, een vertaalster die tot het illustere gezelschap behoort van August Willemsen en Peter Verstegen.

Wat maakt deze bundel zo bijzonder?

Ten eerste de suggestieve beelden: ‘(…) de kaketoe, die ons spoor / van maiskorrels had gevolgd, / met al zijn wit op de kroonlijst, / zijn slimme jeneverbes-ogen / en een gele kuif van veren, / die hij opsloeg / als goochelaars hun kaarten, / de danseres haar waaier; / (…)’. Ten tweede de muzikaliteit; ritme en rijm spelen samen, nergens knelt het, wat de gedichten lucht en licht geeft. Ten derde de ogenschijnlijk alledaagse voorwerpen: tennisballen, theekopjes, een stuk zeep, die Wagner dikwijls als uitgangspunt neemt en onverwachte dimensies weet te geven. Uit ‘verhandeling over zeep’: ‘woog als een steen in je vuist / schuimde op, werd zachter / je waste je van kain tot abel’.

——————–

Ivo van Strijtem – Een kamer met een tafel en schrijfgerei (2019)

Een kamer met een tafel en schrijfgerei heb ik gekozen omdat het gaat over de essentie voor een schrijver, zijn gereedschap, en omdat hij op een verrukkelijk eenvoudige manier schrijft over de onderwerpen die er toedoen: liefde, schoonheid, empathie en de dood. Bovendien kan geen dichter zo aandoenlijk twijfelen als Ivo van Strijtem. Uit het openingsgedicht ‘Stilleven’ : (…) ik stilleef / met appels en kruik (…) geen gemooipraat geen / geschoonschrijf deze keer // een meisje huppelt door / de woonkamer // zij valt op mijn papier / straks wordt zij vier // wat ik nog zeggen wil is / het is niets // of wacht eens even nee / ik weet het niet.’

     Andere berichten

Lucas Hirsch – Kintsugi

Lucas Hirsch – Kintsugi

De gebrokenheid van de taal en het leven door Johan Reijmerink - -  Maurits de Bruin brengt in kaart hoe hij zich als joodse Nederlander...

Anne Carson – Glas, Ironie & God

Anne Carson – Glas, Ironie & God

De tanden van de taal door Peter Vermaat - - Het is goed dat Marijke Emeis haar vertaling van Anne Carson’s Glass, Irony & God besluit...