door Wim van Til
De eerste bundel die ik in 1974 kocht was van de man die mij tijdens de laatste 2 vwo-jaren begeleidde met mijn B2-stelopdracht (het alternatief voor het aloude opstel). Gedurende de eindexamenjaren vwo konden leerlingen een dossier samenstellen waaruit door hun begeleider, in overleg met de docent, een tweetal opstelopdrachten formuleerde. De examenkandidaat had dan de keuze uit die 2 of “gewoon” een opstel uit het examenrijtje van 10. Mijn dossier gold de poëzie van Lucebert en mijn (externe) begeleider was Jan F. de Zanger, een van de initiatiefnemers van de B2-stelopdracht.
Van zijn hand kocht ik dus mijn vierentwintigste bundel, Aai de baas daarom. In alle opzichten een tegenhanger van de poëzie van Gust Gils:
“Achter de waarheid
een grauwe dag in januari
een gat in de wolken
en de zon
die daar doorheen valt
lange vingers licht
op een sombere aarde
dat is een mooie waarheid
totdat het lage zonlicht
in mijn ogen valt
terwijl ik achter het stuur van mijn auto zit”
Op het titelblad had ik onder mijn naam en de aankoopdatum geschreven “niet uit bewondering solidariteit of enig ander positieve zienswijze maar gewoon omdat dit boekje maar 0,95 cent kostte.¨ In de jaren hierna kocht ik nog 6 bundeltjes van hem. Ik heb hem na mijn examen niet meer ontmoet. Hij overleed in 1991.
In 1974 kocht ik “slechts” 24 bundeltjes, een verdubbeling van mijn poëziebezit. Daar zitten ook mijn eerste Koplandjes bij. Ik kocht er drie in één keer bij een inmiddels verdwenen boekhandel in Arnhem. Ik werd wel met enige argwaan in de gaten gehouden. De poëzie stond beneden en ik bleef in de ogen van de verkoper kennelijk te lang dralen. Tot ik die drie bundels (Alles op de fiets, Het orgeltje van yesterday en Wie wat vindt heeft slecht gezocht) afrekende; toen kon er een glimlach vanaf. Bij de eerste honderd zou Rutger Kopland uiteindelijk met 5 bundels vertegenwoordigd zijn, gedeeld koploper met –hoe kan het ook anders- Lucebert. Gust Gils, Gerrit Kouwenaar en Bert Schierbeek stonden elk met 4 bundels in de lijst.
Een opvallende aanschaf staat ook in de lijst, ook in 1974 gekocht, op 23 maart: Leo Vroman met 114 gedichten en 126 gedichten, nummers 31 en 32. Dat kwam zo, mijn neef werkte bij een boekhandel in Leiden en kon met 40% korting boeken kopen. Via hem kocht ik mijn studieboeken en dus ook deze bundels.
Wat mijn poëziebezit ook goed gedaan heeft, is de SB-Boekenspaarrekening die ik had geopend bij de Standaard Verzendboekhandel. Ik had dit ongetwijfeld afgekeken van mijn vader die bij de plaatselijke boekhandel zo’n rekening had; hoefde hij geen geld op zak te hebben als hij toch iets wilde kopen. Van mijn ouderlijke studiebijlage (400 gulden in de maand, waarvan 150 voor de kamerhuur) werd elke maand 25 gulden op die rekening gestort; met een bestelformulier kon ik dan gemakkelijk aan nieuwe bundels komen.
Die rekening heb ik tot in 1990 gebruikt, vooral voor Verzamelde gedichten. Ik kocht ze van Jan Engelman (nr. 25), Victor van Vriesland (nr, 34), J.W.F. Werumeus Buning (nr. 45), Adriaan Morriën (nr. 66), Jan Greshoff (nr, 94), Ed. Hoornik (nr. 95) en J. Slauerhoff (nr. 98). Ik moest zo langzamerhand natuurlijk een boekenkast hebben. Dat euvel loste ik op met de populaire betonnen decoblokken en planken. Zo bouwde ik een boekenkast van vier planken en tien van die blokken. Die constructie heb ik met diverse uitbreidingen gebruikt tot ik in 1992 “echte” kasten timmerde. Die kasten doen nog steeds dienst in het huidige Poëziecentrum.
Ik sloot het jaar 1974 af met de bundel Totemtaal (nr. 48) van Jaap Harten, die ik op 18 december kocht; ik was nu bijna op de helft van de eerste honderd.
In 1991 kocht ik een computer. Vanaf toen verruilde ik mijn multomap voor een digitaal overzicht. Tot die tijd werkte ik met dit soort overzichten.



