Wonderen bestaan
door Ivan Sacharof
–

–
Van fotograaf Pieter Leeflang en dichter Wibo Kosters is bij Uitgeverij Anderszins de bundel wat het landschap denkt uitgekomen. Een hybride bundel waarin gedichten gepaard worden aan foto’s. De prachtig uitgevoerde uitgave blijkt een interessante voorgeschiedenis te hebben, die begint in 2016, als ter voorbereiding op het 60-jarig bestaan van de Deventer Foto Kring (DFK) het project ‘dichter bij Deventer’ wordt gelanceerd. Een boek waarvoor Deventer dichters en fotografen aan elkaar gekoppeld worden. Zo ook Pieter Leeflang en Wibo Kosters, waartussen het onmiddellijk ‘klikte’, (een fotomoment?). In de daaropvolgende samenwerking tussen beide heren ontstaan er vier series met tweeluiken die op verschillende momenten in de afgelopen jaren zijn geëxposeerd. Omdat exposities altijd een beperkte looptijd kennen en omdat mensen beelden en poëzie in alle rust misschien nog beter tot zich kunnen nemen, werd het idee voor deze bundel geboren, waarin de series integraal zijn opgenomen. En inderdaad: de bundel telt vier hoofdstukken, die corresponderen met genoemde series, respectievelijk: ‘dreamscapes’, ‘watersnoodramp’, ‘sandscapes’ en ‘sun-moonscapes’. In ‘sandscapes’ staat het volgende gedicht:
–
er zijn dagen dat ik ervan droom
mezelf uit handen te geven
me weg te geven op straat en
te zien waar ik dan thuiskom
–
is dat een grotere stroom
die ik verpak in mensenlevens
in steden en omstandigheden
om het voor mezelf te kunnen zien
waarvan ik verlang erin
op te gaan
–
het is makkelijker dromen
van mensen dan een verre god
ik kom ze vaker
in de supermarkt tegen
–
p. 71
Mij valt vooral op dat de link tussen foto en gedicht tamelijk arbitrair is. Er had net zo goed een heel andere foto naast het gedicht kunnen staan (of een heel ander gedicht naast de foto). Het altijd hardnekkig optredende probleem dat één plaatje meer zegt dan duizend woorden, en één gedicht meer dan duizend plaatjes! Een interessant plaatje, dat wel. Het doet een beetje denken aan een spelletje dat vroeger op tv werd gespeeld, waarin deelnemers door een detail van een voorwerp moesten raden wat het was. Is het een woestijn? Zijn het kanalen op de planeet Mars? Of is het gewoon een stuk strand hier in de buurt? Opmerkelijk: het gedicht heeft minder uitleg nodig dan de foto. Het slaat m.n. in de laatste strofe de populaire toon aan van poëzie die je eerder in een tijdschrift als Libelle zou verwachten, dan in een gerenommeerde dichtbundel. Het geeft zichzelf – in de woorden van de eerste strofe – (te) makkelijk ‘uit handen’. In het hoofdstuk ‘sun-moonscapes’ staat de volgende tekst:
–
ik kan lopen in gedachten
in mijn gedachten lopen
zien zonder iets te zien
–
de wereld zo mooi
dat het soms pijn doet
ik voel het niet
eeuwig bezig
voor de dingen
woorden te vinden
–
ik passeerde vandaag
een wonder
dat ik niet begreep
omdat ik het begrijpen wilde
–
p. 94
Ik richt me in de eerste plaats op de gedichten. Deze tekst bevalt me beter dan de vorige. Al was het alleen maar door de laatste twee regels. De filosoof in de dichter lijkt even wakker. Mooi natuurlijk, maar ook hier weer geen (h)echte connectie tussen foto en gedicht. Behalve dat woordje ‘mooi’! En over woordjes gesproken: wat me stoort in dit gedicht is het woord ‘wonder’. Een woord dat relatief veel gebruikt wordt in deze bundel (vgl. pagina 67, 105, 109, 117, 121 en 126). Logisch natuurlijk: als het over natuur gaat hebben we het al heel gauw over ‘de wonderen’ daarvan. Maar helaas, het is wel een woord dat van te voren veel ‘emotie’ (of zo men wil: ‘gevoel’) veronderstelt. Wat als ik helemaal niet van natuur houd? Wat als ik liever naar een mooie, strak gebouwde betonnen constructie kijk? Kan de dichter niet een beetje meer omschrijven wat hij bedoelt, en daardoor de conclusie aan mij als lezer overlaten? Nou goed, als bewijs dat ik niet helemaal afwijzend sta tegen deze af en toe toch wel wat ‘Popie Jopie’-achtige poëzie, als laatste nog dit gedicht:
–
het is de vraag of we hetzelfde zien
in een menigte
stel ik me voor dat de een
vooral achterhoofden ziet
de ander thuishoren
–
wat maak je van de zon
de een leert
er niet in te staren
de ander ziet grote mestkevers
hem door de hemel rollen
–
zo dacht ik
dat we naar het einde bewogen
het duister kwam
zei ze kom
het begint zo
–
p. 97
De foto die deze tekst in de bundel flankeert, vormt er misschien een beter paar mee, dan de vorige twee. Het lukt mij in elk geval in de donkere boompartijen de ruggen van grote mestkevers te zien. Maar vooral het gedicht vind ik beter. De tweede strofe associeert niet alleen met de foto, maar maakt door zijn beeldend vermogen de foto zelfs (bijna) overbodig. Ja, nu dreigt het weer té goed te worden! Zonder gekheid: het gedicht heeft wel wat. De derde strofe is werkelijk een topper. Een paradoxaal lichtvoetig zeggen van iets (onnoemelijk) zwaars en éénmaligs als de dood, in een alledaags, veel voorkomend zinnetje dat weinig om het lijf lijkt te hebben. Alsof je in je leven zomaar zappen kunt van de ene, naar de andere sfeer… Hoe bestaat het!
____
Pieter Leeflang en Wibo Kosters (2025). wat het landschap denkt. Uitgeverij Anderszins, blz 136. € 30,00. ISBN 9789492994516






