LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Sandrine Verstraete – kamers

‘een Babylonisch lijfeigen kind’

door Hans Puper

Het voorplat van kamers, de tweede bundel van Sandrine Verstraete, is opmerkelijk: alleen de titel staat erop. De naam van de dichter staat op de achterkant. Het naamloze voorplat verwijst naar de thematiek van de bundel: de dichter ervaart een versnippering van haar persoon, ze heeft geen vastomlijnde identiteit, iets wat een naam juist wel suggereert. Dichten moet het middel zijn om die identiteit te vinden, maar hoe? De worsteling om de juiste woorden te vinden is een constante in de bundel.
Je kunt drie personages of stemmen onderscheiden: de verteller (de ‘ik-stem’, in haar eigen woorden: degene die ‘het vertelde vertelt’), die in het eerste gedicht de opmerking maakt: ‘beter wordt opnieuw een vrouw geboren middenin.’ Dat wordt de tweede stem, aangeduid met ‘zij’. En van wie is de derde stem, die in cursief staat? Misschien van de dichter die worstelt met het schrijven. De eerste drie strofen van het eerste gedicht lijken daarop te wijzen. (Zoals de lezer zal merken heeft de ik-verteller helemaal gelijk met haar opmerking in de tweede strofe).

en toch
is het begin zo weer een einde

maar jij bent geen dichter die alles prijsgeeft

en ik (weggehaald, vertelling steeds weer
in- en uitgespuugd) zoek dekking in antagonistische grond
omdat het oogwit van de verzen het laatst sterft zal ik ook dat in een hoek moeten drijven

De ik-figuur, die de (of een) dichter aanspreekt, woont zelf ook niet in een vastomlijnde identiteit: ze vloeit over in die ‘zij’, ze spreekt over ‘dat warrige van zij en ik’. Of: ‘iemand / als een ik en een zij, stapt het taaiste gebouw in’. De drie stemmen zijn te onderscheiden, maar niet te scheiden.
Een vierde verteller, een man, lijkt daar buiten te staan. Hij heeft een belangrijke functie: hij is ‘de bouwmeester-verteller’. Hij ontvangt brieven van de ‘zij’ ‘met zijn rode pen en de minzame wapendracht / van zijn lach’.

Als die cursieve gedeelten inderdaad afkomstig zijn van de dichter, dan is dichten voor haar van levensbelang. Regels als de volgende klinken wanhopig: ‘kom, help me om verder te leven’ (…) kom, lees verder dan mijn woorden (…) help me anders te leven’. Maar het is de vraag of de ik-verteller daarvoor de geschikte persoon (of het geschikte personage) is: ‘ik wilde altijd al behagen / dus ik heb gekeken en ik heb gezien / de architectuur voor al onze monden’. Resultaat: ‘het ding [het gedicht – HP] dat zichzelf in glans wil voordragen’. Voor vergulding heb ik veel verraden, zegt de verteller. Vooralsnog staat de dichter in de kou.
De bundel wordt voorgesteld als een architectonisch bouwwerk, waarin de dichter tijdelijk onderdak probeert te vinden en hoopt te ontdekken wie zij is. De ene keer is er sprake van een gebouw, de andere keer van kamers. Die kamers kunnen van alles zijn: een hoofd ‘een kamer / in deze kamer’, ‘een vrouw voor de ogen van de lezer / als een kamer die in zichzelf praat’ of alle kamers tegelijk: ‘deze kamer is alle kamers / tegelijk is alle straten / nu beweegt het hele gebeurde // opnieuw’. Wat beweegt er opnieuw? Een rotjeugd? Misbruik? Het lijkt onbegonnen werk te zijn om daar precies achter te komen, want het geheugen is onbetrouwbaar: ‘ik ken de roofbouwhanden van mijn biografie, ze planten dahlia’s / voor alle kinderen die ik niet was’. Elders spreekt zij van ‘een Babylonisch lijfeigen kind’. Is dat onbetrouwbare geheugen de oorzaak van die versnipperde identiteit? Dat zou kunnen, want als het herinnerde niet vaststaat, wie ben je dan?
Desondanks: ‘laat mijn geheugen / morsig en losbandig zijn, woest / keelruig dat zich vertaalt en verdicht’. (De cursivering is dit keer van mij). Taal en lichaam zijn in deze bundel sterk verbonden en veelal niet op een aangename manier: ‘we hebben een taal; / we hebben een tweede roestige tong en teer zit in de glottis / we kraken een voor een onze vingerkootjes om in gewricht / de letters te lezen, tastend / naar woorden met die jeuk van splinters en cesuren.’
Het laat nog eens zien hoe hoog de inzet is om die ervaren persoonlijke versnippering te kunnen omzetten in een vastomlijnde identiteit. Maar is die identiteit in dit gebouw (deze bundel), ontworpen door de bouwer-verteller, niet ook een constructie? Een personage in plaats van een persoon?

Het bovenstaande kan de indruk wekken een min of meer afgeronde interpretatie te zijn, maar ik opperde slechts een aantal mogelijkheden, gebaseerd op associaties of vermoedens. Niet alles is op de ratio gericht, je ervaart ook de werking van de taal op zich, zonder dat deze rechtstreeks communicatief is. De dichter geeft niet alles prijs – we lazen het al in het eerste gedicht. Maar de formuleringen en het ritme zijn vaak zo aantrekkelijk en bijzonder dat je de bundel steeds opnieuw openslaat. Vaak voel je trouwens wel aan waarom het gaat. Neem bijvoorbeeld ‘ook een keukenmes kan een buik openleggen, de illusie snijden van een liederlijke mond’. Of: een gedicht is ‘een vonkenkreng dat hijgt over pennende vingers’. En dat geweldige gedicht met die bedevaartsbrullen en banierlongen. Ik citeer het in zijn geheel:

een van de huizen had geen enkele zon
in zich, de gevel in de lommer van een gebedshuis
en aan de achterkant tegen het noorden geklemd

minstens eenmaal per jaar sloegen weggeworpen bruidsvogels
de ramen in,
stierven stollend op parket

 

bedevaartsbrullen doorschoten onze dagen
in onberekenbaar ritme, te chaotisch om een dans te spannen

ze schreeuwden om de relieken warm
in hun kelen en banierlongen te leggen
en ze genazen soms devoot aflatig, voor de tijd van drie blaffende klinkers

een rokerig nalatenschap van hun bezoeken bleef steeds hangen, de hele stad
rook naar de votiefparaffine, zette op warme dagen
de stuifmeeldraden in de tuin in schichtige vlam

 

aldus weet ik alles over apothekersliturgie: links het gif en rechts de toewijding,
dat waren mijn kinderverzen

‘soms wilde ik schrijven met woorden zonder eigen long’, schrijft de ik-verteller in een van de gedichten. Sandrine Verstraete zelf heeft die behoefte niet en schreef een bundel die je niet zomaar terzijde legt. Hij is zeer goed.

____

Sandrine Verstraete (2025). kamers. het balanseer, 62 blz. € 24,00. ISBN 9789083499925

     Andere berichten

Willem – De zaak Reinaerd Vos

Een moderne sprookspreker door Hans Franse - - In San Gimignano in een nis van de stadsmuur, vlakbij het beeld van Nic Jonk, stond een man...

Rogier de Jong – De kalenderman

Rogier de Jong – De kalenderman

De tijd tikt, de pendule wacht door Marc Bruynseraede - - Wandelend langs de Zeeuws-Vlaamse stranden treffen we Rogier de Jong, verre...

Gustaaf Peek – Orang/oetan

Gustaaf Peek – Orang/oetan

'Laat je buitmaken' door Francis Cromphout - - ‘Bij poëzie gaat het om een betekenis die niet helemaal te doorgronden is’ stelt de Vlaamse...