Ik schiep mij een mythische mens
door Joop de Vries
Inleiding
De titel van de nieuwste gedichtenbundel van Hans Dekkers (1951) verwijst naar de bedwelmingsman. Is dat een bestaand of nieuw beroep? Is het een hersenspinsel van Dekkers zelf? Verhult het een raadsel of mysterie? Misschien een metafoor? In ieder geval roept de aanduiding associaties op met mythische figuren uit het verleden zoals de verschrikkelijke sneeuwman en de wolfman, bekender onder de naam weerwolf. Kinderen groeien tegenwoordig op met fictieve figuren zoals Batman, een superheld. Deze Batman herinnert aan de vleermuisman en heeft een positieve connotatie in tegenstelling tot de eerder genoemde mythische figuren. Het laatste gedicht van de bundel heeft als titel ‘De bedwelmingsman’ en wellicht geeft de inhoud ervan uitsluitsel over de raadselachtige geladenheid van het woord. We zullen zien.
Vorm
Wat de lezer bij het doorbladeren van de 35 gedichten tellende bundel direct in het oog springt, zijn de regelmatig opduikende, lange titels boven de gedichten. Hierbij wisselen lange woordgroepen als: ‘Een windhond in Antwerpen met een lakleren jasje aan tegen de kou’ en complete zinnen als: ‘Je moeder die een schaafwond op je knie schoonmaakt met een warm washandje’ elkaar af. Dergelijke titels zijn heden ten dage zowel in poëzie als in proza ongebruikelijk. Ze hebben in Dekkers’ bundel geen poëtisch maar eerder een narratief karakter en doen in dat laatste opzicht denken aan de lange hoofdstuktitels van historische romans uit de 19e eeuw waarvan De lotgevallen van Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep wel het meest sprekende voorbeeld is.
Dekkers’ strofische poëzie is overwegend interpunctieloos. Zinnen hebben geen hoofdletters en geen punten. Zijn dichtwerk is daardoor voor honderdduizenden leerlingen in het voortgezet onderwijs niet direct uitnodigend. Hun wordt op school juist geleerd hoofdletters en punten te gebruiken. Ze krijgen minpunten op het centraal schriftelijk als zij er tegen zondigen. Maar goed, Dekkers prefereert nu eenmaal stuurloze, ongeremde poëzie en daarin passen geen blokkades. Kunst is immers afkerig van regels en kunstenaars zijn graag tegendraads of op z’n minst non-conformistisch. Overigens is de dichter niet altijd even consistent in zijn interpunctieloosheid; diverse gedichten hebben – zij het in bescheiden mate – leestekens. Waarom de ene keer wel en de andere keer niet, zal de lezer niet altijd duidelijk zijn.
Opvallend in zijn gedichten is het gebruik van de contradictio in adjecto: een tegenstrijdigheid tussen een adjectief en een daarop volgend substantief. Voorbeelden daarvan te over: ‘een beduusde tennisbaan’, p. 25; ‘de kale wrok’, p.33; ‘de foeterende wolk’, p. 33; ‘de lanterfantende oever’, p. 35 en ‘een magische kuil’, p. 43. Maar misschien zijn de gegeven voorbeelden ook wel hypallages: bijvoeglijke naamwoorden die zijn geplaatst voor een verkeerd substantief. Wat verder opvalt is het gebruik van de oxymoron, het verenigen van onverenigbare begrippen, ellipsen en neologismen. Stijlfiguren die de leesbaarheid niet direct bevorderen.
Inhoud
Strooien met namen uit en verwijzingen naar culturele en artistieke incrowd groups in titels en versregels is een spel dat Dekkers graag speelt, zoals die van Miles Davis, John Coltrane en Malcolm Lowry. Dekkers koketteert ook graag met vakantieoorden waar hij heeft vertoefd en waaraan hij met regelmaat refereert zoals Ventimiglia, Palenque, Lago di Iseo en Viségrad.
Daarentegen zijn andere gedichten qua titelaanduiding juist van een ontwapende eenvoud en vertrouwde nabijheid. Wat te denken van: ‘De smaak van een framboos’, p. 13; ‘Smeltende sneeuw in je hand’, p. 14; ‘De geur van een nieuwe tennisbal’, p. 36 of ‘Het horloge van mijn opa’, p. 43? Verwachtingsvol lezen we dan de volgende versregels in het gedicht ‘De smaak van een framboos’, p. 13:
op een balkon zitten we, jij met je volle vliegtuig
en ik met mijn lucht, met mijn riemen
ooit zullen ze zichtbaar zijn: de zachte constructies
ooit zal de herinnering verstenen:
als frambozen in de kom, de maanwolken
de buitenvliegende hittespooksels door de open deur
In de vierde strofe zegt de dichter: ‘nu zijn we paralytisch volmaakt, machten in een ander leven’
In de geciteerde regels maakt Dekkers het de lezer verre van gemakkelijk. In semantisch opzicht ontbreekt de logica. Dekkers desemantiseert hier bewust; hij versterkt dat nog eens door neologismen als maanwolken en hittespooksels. Dan gebruikt hij in de vierde strofe de medische term ‘paralytisch’, wat verlamd betekent en in deze context als geforceerd voorkomt. Als de lezer deze horden toch neemt en de vierde strofe leest, keren dichter en gedicht weer terug naar een alleszins herkenbare werkelijkheid met poëtische flakkering. Die flakkering dooft vervolgens weer snel: ‘De nacht kruipt voort, een enkele regendruppel valt / tijd om naar huis te gaan / maar de fles is nog lang niet leeg’.
De bedwelmingsman
In het laatste gedicht openbaart de bewelmingsman zich aan de lezer: schimmig en ondoorgrondelijk. Als een sater in het struweel loert hij naar ons, verleidt zijn lier ons met lieflijk getokkel terwijl zijn duistere schaduw ons op de hielen zit. Maar we verzetten ons want: ‘wij zijn [wel] de lier maar we zijn onwillig’
De bedwelmingsman is echter als Belial die zich zo mooi kan voordoen, die o, zo verfijnd is en welgemanierd. Geen ranker en schoner wezen daalde ooit ter aarde neer maar hij is slechts vernis waaronder voosheid en verderf schuilgaan:
hij [de bewelmingsman] zinspeelt op ons, geeft ons openbaringen
lokt ons mee naar brute mysteriën
orakelend beweert hij ons terug te halen
uit onze eigen dood, uit onze verveling
De dichter zegt in het tweede tekstfragment dat we kwetsbaar en zwak zijn geworden. Uitgeblust en laf zijn we; geestelijk verwrongen door sjamanen en mythen: ‘We zijn apparaten vol onderdrukkingsmodules / we worden gezoogd met zijn sjamanenmelk, / beademend met zijn mythenzuurstof’.
Naarmate we verder in het gedicht raken, verandert het lezersperspectief van de wij- in de ik-vorm. De inhoud verengt zich tot platituden zoals: ‘ik ben volwassen, uitontwikkeld’; en ‘haren groeien uit mijn neus en oren’. In het voorlaatste tekstfragment van Dekkers’ gedicht ‘de bedwelmingsman’ verandert opnieuw het lezersperspectief; nu van ik-vorm in de hij-vorm. Er is inhoudelijk sprake van een metamorfose. We maken kennis met de nieuwe, vrije mens, the New Man. Dan volgt er vanaf r. 44 een enumeratieve trits exclamaties: ‘O Zybrai / O Maklami / O Clonmacnoise’.
Mochten lezers zo ver in het gedicht zijn doorgedrongen, dan zullen zij na bovenstaande opsomming zijn afgehaakt. De enkeling die zich dan nog door de laatste strofe (r. 47-52) heenworstelt, verdient ons aller lof. In ieder geval is de conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat de Bedwelmingsman een onsympathieke figuur is van wie we snel moeten losgeraken.
Resumé
Hans Dekkers heeft zich met deze gedichtenbundel geen goede dienst bewezen. Hij heeft weliswaar voor het schrijven ervan een projectsubsidie gekregen van het Nederlands Letterenfonds – dat zij hem gegund -, maar zijn poëzie is niet uitnodigend, te vaak gedesemantiseerd en door het ontbreken van noodzakelijke interpunctie niet bepaald lezersvriendelijk. Jammer, aan fantasie en levenservaring ontbreekt het hem niet.
____
Hans Dekkers (2018). De bedwelmingsman verroert zich. Wereldbibliotheek, 48 blz. € 19,99. ISBN 9789028427662